..........................................Aristoteles,acryl op hout.
De filosofische beschouwing dient geen ander doel dan de eliminatie van het toeval.
-G.W.F.Hegel.
Als we ons bezinnen op de wortels der wetenschap in de oudheid,dan komen we al snel terecht in Athene. De plaats waar de filosofie en wetenschap tot bloei kwamen en de eerste filosofen scholen werden gesticht. De Academie van Plato en het Lykeion van Aristoteles. Sinds de institutionalisering van de wetenschap is deze twee millennia verbonden gebleven met de filosofie. Vanaf de laatste twee honderd jaar is er een differentiatie gekomen tussen deze twee. Voor die tijd was een wetenschapper filosoof en een filosoof wetenschapper. Het zou voor monomane wetenschappers goed zijn als zij de band met de filosofie weer zouden aanhalen, om zodoende een beter inzicht en overzicht te krijgen omtrent de raakvlakken met het gehele veld van onderzoek.
De materie kunnen we beschouwen als iets dat verschijnt en weer verdwijnt. Het werkelijke Zijn dat zich tussen het materialisme en idealisme bevindt. Aristoteles plaatste het werkelijke Zijn : wat werkelijk is,niet onder de ideeën en niet onder de materie,maar dit als een eenheid van beide,die alleen met behulp van abstracte begrippen kan worden ontleed: het concrete. Maar wat is het concrete en wat is de relatie met het abstracte? Men beschouwt het concrete als wat werkelijk is, het werkelijke. Wij gebruiken het begrip “werkelijk” ook als tegenstelling van “mogelijk”. Alles wat werkelijk is was mogelijk,anders had het nooit een werkelijkheid kunnen worden. Alles wat werkelijk is geworden is concreet. De vorm die als werkelijkheid wordt geschapen heeft een zijns functie. Maar ook het materiaal waaruit de vorm ontstaat,heeft aan het begin van zijn ontstaan een functie van het zijn. Maar op een andere manier dan het concrete dan later verschijnt. Dus is het Zijn in het begin verborgen aanwezig. De eerste vorm wordt door Aristoteles mogelijkheid of vermogen genoemd en de tweede vorm werkelijkheid,energeia.Het verschil tussen Zijn en niet-zijn is duidelijk,wat is,is en wat niet is,is er niet. Het ontdekken van het niet-zijn is vaak onprettig of droevig.Het zijn van iets dat wordt medegedeeld,wordt betrokken op een concreet wezen. Bij al de mogelijkheden van mededelingen gaat het om een manier van spreken,waarin een manier van zijn aan het licht wordt gebracht. Kwaliteit en kwantiteit kunnen in de mededelende zin alleen optreden omdat ze zijn toegevoegd aan het zijn van het wezen,aan het wezenlijke zijn. Het Griekse woord voor toegevoegd,wat Aristoteles gebruikte,is in het Latijn vertaald met accidens, letterlijk: toevallend.De catagorieën van het accidens,het accidentele-zijn in letterlijke zin: iets toevalligs,iets wat het wezenlijke zijn toe-valt. Daaruit is het woord toeval ontsproten,dus eigenlijk een vinding van de Griekse filosoof.
Toeval kan worden geïnterpreteerd als het optreden van gebeurtenissen waarvoor geen doeloorzaak te vinden is,of die zijn ontstaan door een stochastisch proces. Met stochastisch wordt bedoeld afhankelijk van een variabele kans,een waarschijnlijkheidsverdeling of van het toeval. Toeval is een vorm van het ruimere begrip “onbepaalde oorzaak”,waaronder wordt verstaan:iedere gebeurtenis die onbedoeld of ongestructureerd het plaatsvinden van een andere gebeurtenis bepaalt. In de kansberekening speelt toeval een belangrijke rol. Er zijn wiskundige modellen om het toeval te beschrijven. Ook bestaan er tal van experimenten die aantonen dat een kansgenerator door de menselijke geest is te beïnvloeden. De opvatting dat toeval niet bestaat,met andere woorden ,dat alle gebeurtenissen van tevoren volledig bepaald en dus voorspelbaar zijn (het determinisme) wordt door velen aangehangen. Zowel door filosofen als fysici. De vraag die zich hierbij opwerpt is dan: wat is de tijdsrelatie? Is de tijdsrelatie een lineair gebeuren van verleden naar heden en van heden naar toekomst of bestaat er alleen een tijdloos gebeuren. In de tijdloze dimensie of ook wel de niet-tijd genoemd bestaat alleen het nu en misschien is toeval wel alleen een raakvlak tussen het driedimensionale en de meerdimensionale opvatting van de werkelijkheid. In de theologie is er voortdurend discussie tussen de stelling dat God alles heeft voorbestemd (predestinatie) en de opvatting dat God de mens een vrije wil heeft gegeven om te kunnen kiezen tussen duale zaken. Waarbij de keuze tussen goed en slecht een beklemmende aandacht heeft gekregen. De ontwikkeling van de kwantummechanica heeft de boel weer opgeschut. Er is sprake van mogelijkheden,waarbij een deeltje zich gedraagt als golf of als deeltje in relatie met de waarnemer. Een waarneming wordt altijd beïnvloed door de interactie van de waarnemer met het waargenomen. Ook de chaostheorie leert ons dat een volkomen deterministisch wereldbeeld,niet de zekerheid van volledige voorspelbaarheid impliceert en zelf in specifieke gevallen onvoorspelbaarheid.Hieruit leiden tegenstanders van het determinisme af dat het onmogelijk is om een volledige voorspelling te doen en dat het volledig voorspelde universum wat menselijke gebeurtenissen betreft, niet bestaat.
De psycholoog Jung constateerde dar er soms “toevallige” reeksen gebeurtenissen voorvielen die toch een of andere relatie met elkaar leken te hebben. Hij noemde dit verschijnsel synchroniciteit. Men ervaart iets als meer dan toeval,omdat de twee gebeurtenissen gevoelsmatig met elkaar te maken schijnen te hebben,doch niet dat het ene het andere heeft voortgebracht. Ook het begrip serendipiteit heeft met toeval te maken. Dit is het vinden van iets onverwachts en bruikbaars,terwijl men op zoek was naar iets geheel anders. Vele uitvindingen vallen onder deze noemer.
Als we de betekenis van het begrip toeval beter willen leren begrijpen,kunnen we drie hoofdvormen onderscheiden: Ten eerste het woord toevallig,gebruikt als synoniem voor accidenteel. Het woord afkomstig van Aristoteles. Het wijst op bijkomstige,niet wezenlijke eigenschappen van iets. Het staat tegenover ousia,het wezenlijke,dat in het Latijn wordt vertaald met “substantia”. Zo behoort ons lichamelijke zijn tot de wezenlijke eigenschappen, maar onze lichamelijke conditie tot de accidentele. Ten tweede wordt het woord toevallig gebruikt als synoniem van contingent. Afkomstig van het Latijnse “contingens”, eveneens een vertaling van een begrip van Aristoteles. Het duidt het mogelijke aan, datgene wat niet onmogelijk, maar evenmin noodzakelijk is. Contingent is dat wat is,maar niet noodzakelijk bestaat. Het is toevallig in de zin,dat het ook anders had kunnen zijn dan het is. Ten derde de talloze toevalligheden die zich volkomen aan onze keuzevrijheid onttrekken. Deze toevalligheden worden door het lot bepaald. Ze kunnen voor de mens gunstig of ongunstig uitpakken. In deze betekenis is toeval een vertaling uit het Latijnse “fortuna”.
Het menselijk leven heeft te maken met dagelijkse bedreigingen van ongeluk en we proberen ons zoveel mogelijk in te dekken dat het noodlot niet bij ons of bij onze gezinsleden toeslaat. Maar het toeval dat ons overkomt is een wezenlijke grootheid die ons zijn zal herkennen en de consequenties die het met zich meedraagt voor de toekomst,zowel voor het verleden in het nu plaatst.
We kunnen de dunne draad van levensgeluk versterken door gelukkig te zijn en niet te worden door het eventuele toeval. Toeval bestaat misschien niet, maar geen toeval ook niet.
J.J.v.Verre.
Literatuur:
-Fenomenologie van de geest,G.W.F.Hegel,paperback,Uitgev.Boom,2003.
-Trefpunt Plato,Klaus Held,Rainbow Pocketboek 224.
-Toeval,Wikipedia.
-Toeval,Oratie uitgesproken door Jos de Mul,op 22 sept.1994.
zaterdag 14 augustus 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten