zaterdag 16 augustus 2025

Het Licht.

 

                  - Fragment uit het (fictieve) Boek der Eerste Straling: 

En vóór den Tijd, eer de Sluiers van Aarde en Hemel waren gesponnen, sprak het Licht niet, doch wás. Geen Bron werd gezien, geen Oog aanschouwde den Oorsprong, want het Licht was ouder dan het zien. Het bewoonde de Leegte als een Koning zonder Rijk, wachtende, sluimerende, tot de Adem der Schepping het wekte.

En zij, die het Licht hebben aanschouwd, zeggen: Het woont in de Diepten des Harten, achter zeven Poorten, bewaakt door stilte. Wie de Poorten opent, ziet geen gedaante, hoort geen stem, maar wordt zelf het Lied dat de Sferen draagt. Want het Licht is geen gloed, maar het Weten dat er nimmer duisternis is geweest.

De Schaduw buigt voor het Licht, want zij is slechts de herinnering aan den Ochtend. Zij volgt Hem als de nacht de zon en verdwijnt wanneer Zijn Aangezicht verschijnt. En de Wijzen fluisteren: "Gij zijt gemaakt van hetzelfde Weefsel, O mens, van dezelfde Straling die het begin der tijden heeft gedragen".

Weet: wie zich aan het Licht overgeeft, verliest naam en vorm en vindt daarin den Naam die niet kan worden gesproken. In dat uur vergaat de kringloop van dagen en nachten en wordt het Hart een Tempel zonder muren, gevuld met het Eeuwige.  


In veel spirituele tradities is licht een metafoor voor God, Bron of Zijn. Spiritueel licht is de levende aanwezigheid van het goddelijke, die overal doordringt en alles in liefdevolle helderheid laat bestaan. In mystieke en non-dualistische tradities is het licht vaak een symbool voor puur bewustzijn of innerlijk ontwaken. In het boeddhisme is verlichting letterlijk verlicht worden, het duister van de onwetendheid verdwijnt en het licht van inzicht verschijnt. In de Vedãnta, een stroming binnen de Hindoestaanse filosofie, is het Zelf (Atman) licht, het verlicht alles wat je ervaart, maar wordt zelf niet gezien. In de New Age filosofie spreken we van “ lichtwerkers “ die heling brengen door bewustzijn en liefde, zij dragen het licht van de Bron. Spiritueel licht is het vermogen om te zien wat waar is, in jezelf, in anderen en in de wereld.

Licht is vaak gekoppeld als liefdevolle tegenhanger van duisternis. Zoals waarheid in plaats van illusie, liefde i.p.v. angst en eenheid i.p.v. afscheiding. Licht verdrijft duisternis, maar niet in strijd. Het openbaart wat verborgen was, geneest wat verwond was en verbindt wat afgescheiden leek.

In veel spirituele stromingen wordt gezegd dat het licht in jou je ware aard is. Zoals in de bijbel wordt vermeld: “Het Koninkrijk van God is binnen in u “(Lucas 17:21). Boeddhistische teksten spreken over het “stralende bewustzijn “ van de geest. In de mystiek van Meister Eckhart waar valt te lezen: In de kern van de ziel brandt een “vonkje “ van het goddelijke licht. Dit licht is niet iets wat je verwerft, maar wat je herinnert. Spirituele groei is het oplichten van de sluier, zodat het licht vrij kan stralen. Spiritueel licht is ook een kracht die je de weg wijst. De weg naar inzicht, inspiratie en intuïtie zijn allemaal aspecten van het licht. Ook kan het een beschermende rol vertolken, zoals in de zin: “Licht rondom mij”, waarbij het kan worden ervaren als een spiritueel schild. Ook kan het mensen motiveren, zoals het licht volgen of het licht zijn voor anderen.

Licht is datgene wat alles zichtbaar maakt, maar zelf onzichtbaar blijft. In spirituele zin is licht jouw ware aard, helder en liefdevol, grenzeloos en één met het universum.


Het Oerlicht.


In het zwijgen vóór het eerste trillen van de tijd, vóór de ademtocht van werelden, ademde het Oerlicht zichzelf uit. Geen zon, geen ster, geen vlam, doch slechts een onmetelijke glans zonder herkomst, zonder einde. Het was de wieg waarin de schepping droomde, de adem waaruit al wat is, ontwaakte, als een geslaagde reanimatie bij een nog ongeborene.

Dit licht woont niet enkel boven de hemelen, maar reikt er zelfs voorbij, als een eeuwige straling die geen enkele wereld kan omvatten. Het vouwt zich in de vezels van ons wezen, sluimert achter de sluier van gedachten, wachtend tot wij onze ogen sluiten om werkelijk te zien. Soms is het slechts een vonk, verborgen als dauw in het gras van de ziel. Soms is het een oceaan van straling die alles doordrenkt, tot zelfs de stilte zingt.

De schaduw kent dit Licht en buigt ervoor, niet uit nederigheid maar in herinnering, in herkenning. Ook zij is slechts het wachten op een terugkeer. Het Licht spreekt niet in klanken, maar in de stroom die door het hart beweegt, in het onuitgesproken weten: Er is geen scheiding, alleen één Zijn dat zich oneindig uitvouwt.

In Zijn gloed worden de contouren van het zelf doorzichtig. Tijd wordt een cirkel, ruimte een oceaan zonder oevers. Het is het gezang dat door de aderen van de sterren stroomt, het vuur dat in stilte in elke cel brandt.

En wie zich in dit Oerlicht laat dragen, merkt dat er geen pad is, alleen het eeuwige Nu, helder als de dageraad van de eerste dag, mild als een eeuwen lange omhelzing. Want hoe diep de nacht ook weeft, één straal is genoeg om het hart te herinneren dat het altijd van Licht is gemaakt.


J.J.v.Verre.


donderdag 14 augustus 2025

Compassie.

 

                 Compassie buigt niet van medelijden, maar van kracht


De stille erkenning dat jouw pijn mijn echo is en mijn stilte jouw schaduw. In die herkenning ontvouwt zich zorg, niet vanuit belofte noch verplichting, maar als vanzelfsprekende stroming van het samenzijn van bewuste energie.

Bestaat er een verschil tussen compassie en mededogen? Misschien bestaat er een subtiel verschil in nuance. Compassie komt van het Latijn compassio wat meelijden of meevoelen betekent. Het richt zich vooral op het gevoelsaspect, het emotioneel geraakt worden door het lijden of situatie van de ander. Het is de primaire reactie, je ziet of voelt iemands pijn en je hart reageert spontaan. Het woord mededogen is samengesteld uit twee Oudnederlandse elementen, namelijk mede wat betekent samen of tezamen en dogen, wat afkomstig is van het werkwoord dooghen/doegen, wat kan worden vertaald met nut hebben, van waarde zijn, maar werd ook gebruikt in de betekenis van lijden of ondergaan in samenstellingen. Letterlijk zou je mededogen kunnen vertalen als het samen iets ondergaan of samen het lijden dragen. Misschien zou je dan compassie kunnen definiëren als het openen van je hart, een spontaan empathisch gevoel. Mededogen daarentegen zou je meer kunnen zien als de daadwerkelijke uitdrukking van de verbondenheid. Een bewuste, zelfbewuste en transformerende reactie op het lijden, geworteld in een diep bewustzijn van de universele eenheid. In deze beschouwing heb ik geen onderscheid gemaakt tussen deze twee begrippen.

De spirituele betekenis van compassie gaat veel verder en dieper dan alleen medelijden of sympathie voor iemand die lijdt. Compassie wordt in spirituele tradities gezien als een wezenlijke deugd. Hiermee bedoel ik een innerlijke, essentiële kracht die voortkomt uit wie je in je diepste wezen bent. Compassie wordt hierbij niet gezien als iets dat je doet, maar als iets dat je bent, zodra je in contact komt met het wezenlijke van jezelf en het leven dat je met de ander beleeft. Een kracht die het hart opent voor verbondenheid met anderen en met het leven als geheel. Spiritueel betekent compassie de erkenning dat alle wezens verbonden zijn. Als je compassie voelt, erken je het lijden van een ander als iets dat ook jou raakt. Niet omdat je medelijden hebt, maar omdat je niet afgescheiden bent van de ander. In het boeddhisme betekent compassie (karuna) het spontaan verlangen om het lijden van andere wezens te verlichten, vanuit het inzicht dat wij allemaal deel uitmaken van dezelfde stroom van leven. Het wordt beschouwd als een van de belangrijkste kwaliteiten op het pad naar verlichting, zowel voor monniken als voor leken beoefenaars. In het boeddhisme wordt karunã gedefinieerd als: “De oprechte wens dat anderen verlost mogen worden van lijden”. Compassie is dus actief en betrokken, niet passief. Het is ook groter dan medelijden, het is het verlangen en de intentie om het lijden van anderen en van jezelf te verlichten. Compassie wordt als één van de Vier Onmetelijke Gemoedstoestanden beschouwd. Naast Mettã (liefdevolle vriendelijkheid), Muditã (vreugde over het geluk van anderen) en Upekkhã (innerlijke balans en helderheid). Compassie (Karunã) vormt hierin de reactie van het hart op het lijden van anderen, net zoals mede vreugde (Muditã) de reactie is op hun geluk. De historische Boeddha wordt vaak gezien als een belichaming van compassie en wijsheid. Zijn verlichting was niet slechts voor zichzelf, maar hij besloot zijn inzichten te delen uit mededogen met alle voelende wezens. In het boeddhisme is het essentieel dat compassie samenkomt met wijsheid. Compassie zonder wijsheid kan blind of naïef worden, terwijl wijsheid zonder compassie koud of afstandelijk kan zijn. De Boeddha onderwees dat ware spirituele groei ontstaat wanneer je lijdt met begrip (je doorziet oorzaken van lijden helder) en vervolgens handelt met mededogen (je doet wat je kunt om lijden te verlichten). De boeddhistische filosofie cultiveert compassie door meditatie op compassie, ethisch leven en door engagement in de wereld, waarbij niet alleen iets vanuit het innerlijk ten toon wordt gesteld, maar ook maatschappelijk, zoals je inzetten voor vrede, sociale rechtvaardigheid en ecologische zorg.

Compassie is een onvoorwaardelijke liefdevolle houding, zonder oordeel of behoefte aan beloning. Het is de kracht die het ego overstijgt, want je handelt niet vanuit eigenbelang, maar vanuit pure medemenselijkheid of ultieme liefde. Compassie is niet alleen gericht op anderen, maar ook op jezelf. Want spirituele groei vereist zelf compassie, dat wil zeggen jezelf met mildheid bejegenen, ook in je imperfectie. Door compassie te beoefenen transformeer je jouw innerlijke wereld, waarbij je hart zachter en wijzer wordt en beter afgestemd op het welzijn van het geheel.

In veel tradities wordt compassie gezien als een genezende kracht. Het heelt wonden, niet alleen van anderen, maar ook je eigen innerlijke pijn. Vanuit compassie ontstaat vaak diepe wijsheid, omdat je leert kijken met de ogen van begrip en liefde in plaats van angst en oordeel. Compassie is een beoefening, net als meditatie of gebed. In het boeddhisme en christendom wordt compassie bewust gecultiveerd, bijvoorbeeld door meditaties als Metta (liefdevolle vriendelijkheid) of door het volgen van het voorbeeld van Christus, Boeddha, of andere wijzen.

In het analytisch idealisme is compassie de natuurlijke taal van het ene bewustzijn dat zichzelf herkent in de ander. En in dat herkennen, zich herinnert dat er uiteindelijk geen ander is.

In het non-dualisme is compassie geen handeling van iemand, maar het stille stralen van liefde dat vanzelf ontstaat wanneer je ziet dat jij de ander bent en dat er in wezen nooit twee zijn geweest.

Samenvattend is compassie de spirituele erkenning dat jouw welzijn onlosmakelijk verbonden is met dat van anderen. Een hartkwaliteit van liefde, zachtheid en het verlangen om lijden te verlichten, in jezelf en in de wereld. Ik ben jij, jij bent mij en wij zijn zij met ons erbij.


J.J.v.Verre.


Bronvermelding:


- De Metta Meditatie, ook bekend als de liefdevolle vriendelijkheid meditatie, is een klassieke boeddhistische beoefening die het hart opent en compassie ontwikkelt. Voor jezelf, voor anderen en uiteindelijk voor alle levende wezens. De meditatie bestaat uit het herhalen van innerlijke wensen of zinnen die liefdevolle intenties uitdrukken. Deze worden eerst gericht op jezelf, daarna op anderen.

- Mededogen, Spirituele Filosofie, 1 april 2011.


woensdag 6 augustus 2025

Het verstilde licht in het voorbijgaan.

 

 vergankelijkheid van voetstappen geschreven op het natte strand

Vergankelijkheid:
In het volledig omarmen van het tijdelijke, raken we soms, vluchtig, het tijdloze aan.


De spirituele betekenis van vergankelijkheid, de eigenschap dat alles eindig is en verandert, is een diep en universeel thema in bijna alle spirituele en filosofische tradities. Het kan worden gezien als een fundamentele waarheid die tot bevrijding en wijsheid kan leiden en die je van de eeuwigheid laat proeven in een druppel tijd. In het boeddhisme is vergankelijkheid (anicca) een van de drie kenmerken van het bestaan. Samen met lijden (dukkha) en niet-zelf (anatta). Het niet-zelf kan je samenvatten als de bevrijdende ontdekking dat er geen vast “ik “bestaat, maar slechts een stroom van vergankelijke verschijnselen, waarmee je je niet langer identificeert. Alles verandert constant, gedachtes, emoties, situaties, maar ook het fysieke lichaam. Vasthouden aan wat verandert, veroorzaakt lijden. Door anicca te aanvaarden, ontstaat innerlijke rust. Je leert om los te laten, in het nu te leven en ware vrijheid te vinden buiten gehechtheid. In het hindoeïsme en de Advaita Vedanta bestaat de cyclus van samsara. Het aardse leven is vergankelijk (maya), een illusie die ons afleidt van het eeuwige (Brahman). Identificatie met het tijdelijke (lichaam, bezit of status) leidt tot reïncarnatie. Bevrijding (moksha) wordt het besef genoemd dat je ware zelf (Atman) onvergankelijk is en leidt tot eenheid met het eeuwige. Ook het christendom roept: “Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren” (Genesis 3:19), wat herinnert aan nederigheid en gericht op het goddelijke. De vergankelijke wereld is een doorgang naar het eeuwige leven. Ook memento mori (gedenk te sterven) dient als spirituele oefening. Liefde en compassie zijn de enige onvergankelijke waarden. Ook de islamitische mystiek, het soefisme, ziet vergankelijkheid als liefdesdaad: Alles keert terug naar God. “Wij behoren God toe en tot hem keren wij terug “. De wereld is een spiegel die Gods schoonheid tijdelijk reflecteert. Loslaten leidt tot eenwording met het Eeuwige. Ook binnen het taoïsme is vergankelijkheid als een natuurlijke cyclus onderdeel van de Dao, zoals seizoenen wisselen, zo komen en gaan levens. Zij hanteren het begrip Wu Wei: Door niet te vechten tegen verandering, stroom je mee met de natuurlijke orde. Dit brengt harmonie en vrede.

Binnen de opvattingen van moderne spiritualiteit is verbondenheid een belangrijk item. Alles is onderling afhankelijk en in beweging. Vergankelijkheid herinnert aan onze rol in het web van leven. Poëtisch vertaald: Vergankelijkheid is de nederige leraar die ons toevertrouwt: Jij bent niet de spin in het web, maar één draad in het eeuwige weefsel van leven. Wees zacht. Geef terug. Vertrouw de cyclus. Als we dit leren te begrijpen verschuift ons leven van consumptie naar participatie en dat zou onze primaire rol moeten zijn. Ook de ecologische roep om wijsheid doet ons beseffen dat ook menselijke beschavingen vergankelijk zijn en moedigt aan om onze aarde als levende entiteit te respecteren.

De transformatieve kracht van vergankelijkheid uit zich in vrijheid, want als niets blijft, hoeft niets vastgehouden te worden. Het uit zich ook in dankbaarheid, omdat dingen eindig zijn, worden ze kostbaar. Alleen in het nu kun je schoonheid ervaren die straks verdwenen is. Er bestaat een zogenoemde spirituele urgentie, namelijk het besef van eindigheid moedigt aan om te leven met doel en diepte. Vergankelijkheid bevrijdt doordat ze ons niets laat bezitten, zelfs onszelf niet. Hierdoor kunnen we alles ervaren zonder erdoor gevangen te worden. De vraag is alleen: durven we deze bevrijding toe te laten? Een Zen gedachte formuleert het als volgt: “De herfstbladeren vallen niet omdat ze sterven, maar omdat ze voltooid zijn. Hun vergankelijkheid is hun volmaaktheid “. Vergankelijkheid is uiteindelijk een poort naar eeuwigheid: door het tijdelijke volledig te omarmen, raken we de tijdloze essentie van het bestaan aan.


De herfstwind strijkt langs de takken, waardoor de esdoorn zijn laatste bladeren verliest. Ze dwarrelen neer, goud geel en roestrood en vleien zich neer op de vochtige aarde. Het proces van vergaan en ontbinding volgt. Het is geen tragedie, maar een heilig ritueel van terugkeer, zonder vernietiging, maar een transformatieve vorm van wederkeren naar de bron. Een lichaam, of het nu een mens, dier of boomblad betreft, vergaat door bacteriën, schimmels en insecten. Moleculen breken af tot mineralen en stikstof, koolstof en calcium worden voedingsstoffen voor nieuwe levensvormen. De dood voedt het leven.

Vergankelijkheid is de onzichtbare draad die door alles weeft. Het is het zachtjes vervagen van een herinnering, de rimpel welke zich manifesteert na een lach, het moment waarop een glas water uit je handen ontsnapt en in duizend scherven op de vloer ligt. Het is het besef, soms plotseling en onmenselijk, soms zachtjes kabbelend als een beekje, dat niets blijft. Niet ons lichaam, niet onze liefdes, niet onze successen, niet onze pijn. Deze fundamentele onvastheid van het bestaan, kan aanvankelijk als een bedreiging voelen. We bouwen muren van bezit, proberen om de toekomst te beheersen, houden vast aan een gekozen identiteit, maar diep van binnen weten we: het is zinloos. Maar toch blijven we bouwen uit angst voor de leegte die achter de muur schuilt. Maar die muur brokkelt altijd af. Steen na steen. En juist hierin schuilt de paradoxale bevrijding. Want wanneer we de vergankelijkheid werkelijk durven te aanschouwen, zonder vlucht, ontvouwt haar spirituele betekenis zich als een lotusbloem. Het leert ons loslaten. Het besef dat de mooie momenten zoals een zonsondergang, een emotionele omhelzing of de mystieke geluiden van een regenwoud, zo kostbaar zijn, juist door het feit dat ze voorbijgaan. Daarom verdient het onze scherpe aandacht. We leren daardoor aanwezig te zijn. In het ultieme nu. In de volheid van de ademhaling, in de textuur van dit licht op de muur, in het geluid van die ene vogel. Vergankelijkheid is de strenge, maar wijze leraar die ons onderricht in kijken, luisteren en voelen. Dit is het. Dit is het leven zelf, stromend door je vingers. Pak het niet vast, maar ervaar het. Vergankelijkheid ontmaskert onze illusies van controle en permanentie. We hechten ons aan ideeën van onszelf, aan bezittingen, aan relaties, alsof ze rotsen zijn in een levensstroom. Maar de vergankelijkheid toont dat het allemaal water is, constant stromend, steeds veranderend. Deze confrontatie kan voelen als leegte, maar is in werkelijkheid ruimte. Ruimte om niet langer te strijden tegen de natuur van het leven zelf. Ruimte om mee te stromen met de Dao, zoals de Taoïsten zeggen, in harmonie met de natuurlijke cycli van groei, verval en wedergeboorte. Het leert ons Wu Wei, handelen door niet te forceren. Spirituele tradities wereldwijd zien in deze vluchtigheid geen nihilisme, maar een boodschap van transcendentie. Het Christendom herinnert ons met Memento Mori aan onze sterfelijkheid, niet om angst aan te jagen, maar om ons te richten op wat eeuwigheidswaarde heeft, zoals liefde, compassie en genade.

De diepste laag van vergankelijkheid raakt aan het mysterie van het Zijn. In het volledig omarmen van het tijdelijke, raken we soms, heel vluchtig, het tijdloze aan. Net zoals de stilte tussen twee noten muziek maakt, zo openbaart het besef van eindigheid een achtergrond van eeuwigheid. In het zien van de leegte van de vorm, ontwaren we de vormloze volheid. Het is het besef dat terwijl de golven (ons individuele bestaan) constant komen en gaan, de oceaan (het Bewustzijn, God) altijd is. Onze ware natuur, suggereren mystici, is als die oceaan, ongeboren, ongedeeld en onvergankelijk. Het sterven van de golf is een terugkeer, niet een vernietiging.

Vergankelijkheid is daarom uiteindelijk een oefening in diepe liefde en radicale aanvaarding. Het vraagt moed om te leven met open handen, om te houden wetende dat afscheid ingebakken zit, om schoonheid te koesteren wetende dat ze weer vervaagt.

De esdoorn is nu helemaal kaal. Zijn bladeren vergaan in de aarde, worden humus en voeden nieuwe wortels. Er is geen sprake van verlies, alleen van transformatie. Zo gaat het met ons allemaal. Vergankelijkheid is geen doodsklok, maar de stille wijzer die ons wijst naar de eeuwigheid in het huidige moment. Het is de grond van onze dankbaarheid, de bron van onze aanwezigheid en de stille getuigen van een Licht dat, zelfs in het meest vluchtige herfstblad, nooit echt dooft. Want het Licht verdwijnt nooit, ook al vergaat de vorm die het draagt. We moeten niet treuren om het vallende, maar om te ontwaken in het zijn, in het hier en nu, in de heilige stroom van het voorbijgaande. Want alleen daar, in het hart van de verandering, vinden we de onvergankelijke stilte. Vergankelijkheid is de vluchtige vorm waarin de eeuwigheid zich ontvouwt als een bevrijdende dans van licht en loslaten. Die elk voorbijgaand moment tot een echo van het onvergankelijke maakt. Want in de zachte overgave aan wat vergaat, raakt de ziel aan wat altijd blijft.



de dag ontwaakt in gouden pracht

maar sluimert reeds naar nacht

wat bloeit in zonlicht, jong en zacht

verbleekt in schaduw, stil gebracht


een blad dat loslaat van de tak

door wind verjaagt op een dak

geen hand die tijd weer vast kan grijpen

geen stem die eeuwigheid kan schrijven


de spiegel toont een vaag portret

van wie men vroeger was

lijnen die woorden vermeden

van dagen die voorbij gleden


toch leeft in elk vervangend uur

een troost om pijn te verzachten

dat niets voor altijd hoeft te blijven

maakt beleving bewust in gedachte


een wolk die langzaam wordt ontweven

doet niets dan drijven in bestaan

geen wil, geen strijd, alleen gegeven

vergaan is slechts een andere baan


wat blijft is niet wat vast wil houden

maar wat beweegt in stille kracht

zoals een echo uit de hemel

verlicht in heldere sterrennacht


J.J.v.Verre.


vrijdag 1 augustus 2025

De Olielamp.

 

De spirituele betekenis van een olielamp: licht ontstaat alleen als iets zich opoffert. Olie wordt vuur, de lont verbrandt en zelfs het glas draagt de rooksporen. Zo zweeft jouw ziel tussen geven en ontvangen: een kwetsbare vlam, gevoed door alles wat je durft los te laten.


Als symbool van licht, tijd, offer en stilte, draagt ze een rijke symboliek in verschillende spirituele tradities. Geen voorwerp is zo nederig en zo heilig. Geen licht is zo menselijk als dit licht. Een vlam gevoed door offer, een schijnsel dat brandstof verbruikt om te bestaan, net zoals de ziel zich verteert om te stralen. De olie zwijgt. Ze geeft zich zonder geluid, laat zich opzuigen door de pit, wordt vuur, licht en warmte en verdwijnt weer. Zij herinnert ons: alle licht komt ergens vandaan. Een vlam leeft van iets dat zich laat verteren. Licht hoeft niets uit te leggen. Het spreekt door te bestaan. Door olie te worden tot glans. Door stilte te worden tot antwoord.


In het schijnsel van een eenvoudige olielamp schuilt een wereld die groter is dan het licht dat zij verspreidt. Een wereld van herinnering, devotie en innerlijke rust. De olielamp is geen pronkstuk van technologie, geen vlammende kracht als de zon, maar een tedere fluistering van licht. Een baken dat niet slechts duisternis verdrijft, maar ook de geest richting geeft. Niet het vuur schijnt het felst, maar de vlam die trouw brandt in stilte. Maar waar zou die vlam zijn zonder haar omhulsel? Het glas van de lamp is als de huid van de menselijke ziel, kwetsbaar, maar beschermend voor het vuur dat in hem leeft. Het is het doorzichtige wapen tegen wind en wanorde. Zonder glas zou de vlam doven bij de minste ademtocht van chaos. Wat vuur beschermt, is het stille schild waar licht in durft te leven. Het glas vervult een dubbele rol: het bewaart de vlam, maar laat ook haar warmte straling door. Het is dus niet slechts barrière, maar ook boodschapper. In zijn transparantie ligt een spirituele les: dat bescherming en openheid samen kunnen bestaan. Net als een mens die zich soms moet terugtrekken om zijn innerlijke vuur te behoeden, maar daardoor juist helder blijft stralen naar buiten. Glas dat niet blokkeert, maar draagt en draagt door, als een ziel die leert beschermen zonder te verbergen. Soms is het glas beslagen, door adem of tijd. Dan vervaagt het licht, niet omdat het minder is, maar omdat het zicht vertroebeld is. Dat herinnert ons eraan hoe makkelijk onze waarneming verstoord kan raken, net zoals de helderheid van geest ook onderhoud vraagt. Beslagen glas laat zien: zelfs licht moet onderhouden worden, wil het blijven spreken. In vele culturen is het ontsteken van een olielamp een handeling van diepe betekenis. De vingers die de lont aansteken doen meer dan alleen vuur laten ontbranden. Ze wekken een intentie. Of het nu gaat om een gebed, een meditatie, een eerbetoon aan het goddelijke of een innerlijke reflectie, het licht dat voortkomt uit olie en vuur is geladen met ziel. In elk vonkje leeft een gebed, een hoop die fluistert zonder stem.

De olie zelf, langzaam brandend en geurend naar een oude traditie, staat symbool voor voeding van binnenuit. Zoals de lamp zonder olie niet kan branden, zo kan de mens zonder spirituele voeding niet verlicht zijn. Het is een uitnodiging om onszelf te vullen met wijsheid, vrede en mededogen, om ons innerlijke reservoir te onderhouden, zodat het vuur van ons bewustzijn helder blijft branden. Een lichaam leeg van liefde dooft, als een lamp zonder olie.

De lont is bescheiden, maar essentieel. Zij zuigt de olie omhoog, vormt een brug tussen het materiële en het spirituele. Stil, geduldig vezel voor vezel. Zoals wortels water omhoog halen. Zoals adem zuurstof naar je longen brengt. De lont doet waar licht van leeft, het verbindt de diepte met de hoogte. Zonder hem blijft de olie verborgen als een onontgonnen schat. Zonder hem blijft licht een droom. In haar broze textuur schuilt het idee van overgave, namelijk wie zich verbindt met hogere waarden, brandt met betekenis. Niet in vernietiging, maar in transformatie. Het vuur dat haar consumeert, maakt haar tot licht. Jouw lont is datgene wat jouw innerlijke bron omhoog haalt, zoals een dagelijkse gewoonte, een moment van overdenking, een stukje muziek of iets simpels dat jou verbindt met wat je voedt. De lont offert zichzelf uiteindelijk op, laat zich door het vuur verteren om licht te kunnen geven. Dat zou toch ons hoogste doel moeten zijn, om iets van onszelf te geven en daarmee de wereld om ons heen te verlichten. Brand mij niet uit, maar laat mij gloeien in wat ik geef. Wanneer een olielamp brandt in stilte, is het alsof de tijd vertraagt. Het flikkeren nodigt uit tot stilstand en bezinning. Als de lamp begint te roken, danst de vlam onrustig en verduistert het licht. Dan moet de pit worden geknipt, om de verkoolde top  te elimineren. Anders verstikt de lont in zijn eigen as. In de golvende beweging van haar vlam zien we onze eigen gedachten weerspiegeld, soms rusteloos, maar in de juiste sfeer vredig wiegend. Het is een invitatie tot wakkerheid, tot aanwezigheid. Niet alleen kijken, maar zien. Niet alleen denken, maar voelen. De vlam danst zacht zoals de ziel beweegt als niemand kijkt. De olielamp leert dat spiritualiteit niet luid hoeft te zijn. Ze fluistert. Ze ademt zacht. Ze verlicht zonder te verblinden. En in die eenvoud ligt haar kracht. Want waar het uiterlijke vuur dooft, blijft het innerlijke licht bestaan. Als het vuur verdwijnt, blijft het licht achter in wie het zag.

Wanneer een olielamp brandt in stilte, glas glanzend in schaduw en vlam, dan is het geheel een miniatuur van de menselijke ervaring. Olie als voeding, lont als overgave, vuur als ziel en glas als bescherming. Elk onderdeel op zichzelf eenvoudig, maar samen een prachtig en heilig instrument van aanwezigheid.

De olielamp bezint zich spiegelend op zijn aanwezigheid en mompelt: jouw licht is gesmolten duisternis, jouw olie offert zich als brandstof, jouw lont laat zich tot as verteren, jouw glas draagt het roet als littekens van licht en toch blijft jouw vlam dansen, gevoed door wat zich geeft. Zo ben jij, een tijdelijke vlam die eeuwigheid proeft, zwevend op de adem van wat je durfde los te laten in de nacht. Zo wordt jij licht, door telkens te kunnen schenken wat je vasthield.  


Spirituele weerspiegeling van de olielamp als metafoor voor het menselijk bestaan:

- Jij bent de olie: je liefde, je moeite, je ervaringen, je dagelijkse leven.

- Jij bent de lont: je gerichte aandacht en intentie, je keuzes,

- Jij bent de vlam: je levendige bewustzijn, dat steeds verandert.

- Jij bent het glas: je fysieke aanwezigheid en levenspad, je kwetsbaarheid.

Je ziel vind je niet ergens, maar in hoe deze elementen samenkomen. In het branden zelf. In de warmte van verbinding. In de kwetsbaarheid van het glas en in de stilte tussen de vonken. Je ziel is nimmer een verloren voorwerp, maar is het licht dat verschijnt wanneer je volledig deelneemt aan je eigen bestaan. Je ziel vraagt geen vondst, maar erkenning: Je bent al het licht dat je zoekt en het brandt in elke cel die weet dat het licht is.


J.J.v.Verre.