dinsdag 23 september 2025

Ik ben die mij overkomt.

 

          Schilderij Hans Bemboom, 2003, acryl op canvas 80x120 cm.


Ik ben die mij overkomt is eigenlijk de ultieme afwijzing van de aanname van een vaststaand, onveranderlijk en essentieel zelf dat binnen in je zit.

Deze zin is diep filosofisch en raakt aan het hart van vragen over identiteit, vrijheid en verantwoordelijkheid. Het klinkt op het eerste gehoor paradoxaal, wat hoe kan ik immers “ zijn ” wat mij juist overkomt, iets waar ik geen controle over heb. Toch raakt deze uitspraak aan een diepe waarheid over de menselijke conditie. Ons bestaan is niet louter het resultaat van onze keuzes, maar ook van toevalligheden, ontmoetingen en gebeurtenissen die ons pad kruisen. Dit essay onderzoekt de filosofische betekenis van deze zin vanuit drie perspectieven: het bestaan als gegeven, de rol van de ander en de spanning tussen vrijheid en ontvankelijkheid.

De mens wordt niet geboren als een leeg blad dat zichzelf volledig beschrijft. We worden uitgeworpen in een wereld welke ons voorafgaat. In een lichaam dat we waarschijnlijk niet hebben gekozen, in een cultuur die ons vormt en in omstandigheden die ons kunnen beperken, maar ook mogelijkheden kunnen schenken. Filosofen als Martin Heidegger spraken over geworpen-zijn. Het “ik “ is dus niet een autonoom project dat uit het niets ontstaat, maar een ontvankelijkheid voor wat ons overkomt. De zin “ik ben die mij overkomt “ benadrukt dat mijn identiteit niet enkel het resultaat is van mijn wil, maar ook van het onverwachte dat mij vormt. Het leven is geen plan dat ik volledig kan beheersen, maar een stroom waarin ik mee beweeg. Volgens Emmanuel Levinas ontstaat het “ik “ pas werkelijk in de ontmoeting met de ander. De blik van de ander roept mij ter verantwoording, nog voordat ik kan kiezen of ik dat wil. Mijn identiteit is dus niet primair zelf bepaald, maar wordt mij toegevallen of minder prozaïsch gezegd, het overkomt mij. Ik word aangesproken, ik word verantwoordelijk gemaakt. In dit licht betekent “ik ben die mij overkomt “ dat mijn “ik “ niet enkel een innerlijk project is, maar een antwoord op een roep van buitenaf. Ik ben niet alleen wie ik denk te zijn, maar ook wie ik word in de ogen van de ander. De existentialisten, zoals Jean-Paul Sartre, benadrukken dat de mens radicaal vrij is en zichzelf moet scheppen. Maar deze vrijheid is nooit absoluut. Ze wordt altijd uitgeoefend binnen omstandigheden die ons overkomen, zoals ziekte, verlies, liefdes of toeval. De zin “ik ben die mij overkomt “ herinnert ons eraan dat vrijheid en ontvankelijkheid geen tegenpolen zijn, maar elkaar aanvullen. Ik ben vrij om te antwoorden, maar ik ben niet vrij om niet aangesproken te worden. Ik ben vrij om betekenis te geven, maar niet vrij om de feiten van mijn bestaan te ontlopen.

“Ik ben die mij overkomt “ is geen uitdrukking van passiviteit, maar van een dieper inzicht, dat het “ik “ niet een gesloten kern is die zichzelf volledig bepaald, maar een open ruimte waarin het leven zich afspeelt. Mijn identiteit is een samenspel van wat ik kies en wat mij toevalt, van mijn daden en mijn kwetsbaarheid, van mijn vrijheid en mijn ontvankelijkheid. Het is juist in dit spanningsveld dat de mens werkelijk mens wordt, niet als de absolute schrijver van zijn leven, maar als iemand die zichzelf vindt in het onverwachte dat hem overkomt.

Spiritueel gezien leeft de mens niet slecht in een wereld van feiten, maar ook in een wereld van betekenis. De magische zin “ ik ben die mij overkomt “ nodigt uit tot een contemplatie van het zelf als een ontvankelijk veld, waarin het leven zich niet alleen afspeelt, maar zich ook openbaart. In plaats van het “ ik “ te zien als een autonome schepper van zijn lot, kunnen we het ook beschouwen als een mystiek centrum waarin het bestaan zich aandient, soms als toeval, maar vaak als synchroniciteit, altijd als uitnodiging tot bewustwording. In spirituele tradities wordt het “ik” vaak niet gezien als een vaststaand ego, maar als een doorlaatbare ruimte waarin het goddelijke, het universele of het onbewuste zich kan manifesteren. Het “ik “ is dan geen bezit, maar een proces van ontvankelijkheid. Wanneer we dan zeggen “ik ben die mij overkomt “, erkennen we dat ons diepste zelf niet ontstaat door wilskracht, maar door overgave aan wat zich aandient. Carl Jung introduceerde het begrip synchroniciteit om te duiden hoe uiterlijke gebeurtenissen kunnen samenvallen met innerlijke processen, weliswaar zonder causaal verband, maar met diepe betekenis. In deze visie is wat ons overkomt niet willekeurig, maar een symbolische spiegel van onze zielstoestand. De ontmoeting, het verlies, ziekte, de liefde, zijn niet alleen omstandigheden, maar openbaringen. Ze geven ons de mogelijkheid om te groeien, te ontwaken, te herinneren wie we werkelijk zijn. In plaats van vrijheid te zien als het vermogen om te kiezen, kunnen we haar ook beschouwen als het vermogen om bewust te antwoorden op wat zich aandient. Spirituele vrijheid is niet het ontkennen van omstandigheden, maar het volledig aanwezig zijn in wat ons overkomt. Dan krijgt onze openingszin een sacrale dimensie, namelijk ik ben niet alleen het resultaat van mijn keuzes, maar ook het antwoord op een roep die mij overstijgt. Mijn leven is dan een dialoog met het mysterie. En terwijl ik luister naar wat zich aandient, in stilte, in toeval, in de blik van de ander, ontvouwt zich een verhaal dat ik niet schrijf, maar waarin ik langzaam leer te lezen.



Gedicht bij dit essay.


ik ben die mij overkomt

zoals regen plots valt

ontmoeting ons vindt

in verlegen stilte


slechts de hand die grijpt

naar het vallende blad

dat zich laat dragen

in zwevende toekomst


een weefsel van toevallen

ademtocht van spanning

echo van verre geluiden

in mistige dalen


telkens opnieuw geboren

uit wat nooit zelf bedacht

maar wat mij diep raakte

als mystieke levenskracht



Ik ben niet wat mij overkomen is. Ik ben wie ik kies te worden”.

                                 - Carl Gustav Jung-


Misschien dat deze compleet andere zin een eigen analyse verdient en mij uitnodigt om dat binnenkort te proberen.


J.J.v.Verre.








donderdag 18 september 2025

De filosofische zombie.

 

Een filosofische zombie is spiritueel gezien een wezen dat alle uiterlijke tekenen van bewustzijn vertoont, maar innerlijk volledig leeg is van ervaring of ziel.


Een filosofische zombie is geen bloeddorstige figuur uit een Netflix serie, maar een intrigerend gedachte experiment uit de filosofie van de geest. Het concept prikkelt ons om na te denken over bewustzijn en omtrent de aard van subjectieve ervaring. Maar wat wordt nu precies bedoeld met het begrip “filosofische zombie "? Het is een hypothetisch wezen dat fysiek gezien identiek is aan een mens, met dezelfde hersenfunctie, gedrag en reacties, maar ……….geen bewustzijn heeft. Het ervaart niets, voelt niets en heeft geen qualia, zoals de subjectieve beleving van bijvoorbeeld pijn, kleur of smaak. Toch gedraagt het zich alsof het wél bewust is. Dat lijkt in tegenspraak met wat wij onder bewustzijn verstaan, maar de filosofische zombie imiteert het gedrag van zijn omgeving, als een reflexmatige bezigheid. Als je deze zombie prikt met een naald zal het “au “! roepen en terugdeinzen, maar dat is een puur mechanische reactie, zonder de beleving van innerlijke ervaring.

Dit idee werd gepopulariseerd door David Chalmers, die het gebruikt als argument tegen fysicalisme, de opvatting dat alles fysisch is en dat immateriële eigenschappen, zoals zaken van biologische, psychologische en morele of sociale aard, voortkomen uit het fysische. Het staat voor de overtuiging dat alles wat bestaat in diepste wezen materie is, bepaald door universele natuurwetten en fysisch-chemische oorzaken en te verklaren overeenkomstig het paradigma van de natuurwetenschappen. Chalmers heeft de volgende stelling die als basis dient voor het verhaal van de filosofische zombie: 1e Filosofische zombies zijn voorstelbaar. 2e Wat voorstelbaar is, is logisch mogelijk. Uit deze twee premissen concludeert hij: Als zulke zombies mogelijk zijn, dan is fysicalisme onjuist. Dus is het logisch mogelijk dat er een wezen is zoals wij, maar zonder bewustzijn. Daarom kan bewustzijn niet volledig verklaard worden door fysieke feiten alleen. Als bewustzijn niet reduceerbaar is, dan moeten we het misschien beschouwen als een fundamentele eigenschap van de werkelijkheid, net als massa of elektrische lading. Dit leidt weer tot een vorm van panpsychisme of het dualistisch naturalisme, waarin bewustzijn een basiselement is van het universum. De filosofische zombie is beslist geen schrikbeeld voor onze samenleving, maar een uitnodiging tot nederigheid. Want misschien is de menselijke geest geen machine van vlees en zenuwcellen, maar een venster op een dieper mysterie. Chalmers schreef: “We are not just physical systems. There is something it is like to be us, and that something cannot be capsured by physial description alone.”

Hoewel Chalmers gedachte experiment over filosofische zombies invloed heeft gehad op de filosofie van de geest, is het ook een onderwerp van heftige kritiek. Er zij een aantal belangrijke tegenargumenten. Voorstelbaarheid is niet hetzelfde als mogelijkheid. Chalmers beweert dat als iets voorstelbaar is, het ook logisch mogelijk is. Maar deze overgang van mentale voorstelling naar logische mogelijkheid is omstreden. Daniel Dennett en andere fysicalisten stellen dat onze intuïties over wat voorstelbaar is vaak misleidend zijn. Denk aan het idee van een vierkante cirkel, we kunnen het benoemen, maar het is logisch onmogelijk. Dennett noemt zombies een “ intuïtief misbaksel “, een concept dat alleen coherent lijkt omdat we de complexiteit van bewustzijn onderschatten. Volgens het functionalisme is bewustzijn niet iets mysterieus, maar een functie van informatieverwerking. Als een zombie zich exact gedraagt als een mens, dan is het bewust volgens deze visie. Het idee van een zombie zonder bewustzijn is dan een contradictie. Dennett stelt: “Als het eruitziet als een eend, kwaakt als een eend en zich gedraagt als een eend…….dan is het een eend.” Met andere woorden, als een wezen zich gedraagt alsof het bewust is, dan is het dat ook. Hoewel je dat ook weer kan betwijfelen met de opkomst van de door AI getransformeerde beeldvorming. Andere critici waaronder Bart Klink, stellen dat het zombie argument circulair is: het veronderstelt al wat het probeert te bewijzen. Door te stellen dat zombies voorstelbaar zijn, gaat Chalmers impliciet uit van het idee dat bewustzijn iets anders is dan fysieke processen, precies datgene wat hij wil aantonen. “Het zombie argument lijkt overtuigend omdat het onze intuïtie aanspreekt, maar die intuïtie is juist wat er ter discussie staat”.(Bart Klink). Het zombie argument is een puur theoretische constructie en biedt geen toetsbare hypothese en draagt zodoende weinig bij aan empirisch onderzoek naar bewustzijn.


Ik bekijk de filosofische zombie vanuit mijn eigen spiritueel filosofisch perspectief waarin bewustzijn, ervaring en innerlijke harmonie centraal staan. Voor mij is de filosofische zombie een verre van hypothetisch wezen, maar een menselijke entiteit waarbij de innerlijke dialoog ontbreekt. Hierbij is een vorm van bewustzijn zeker aanwezig, maar een reflexmatig kopieergedrag spiegelt zich aan de gedragingen van de volledig bewuste medemens. Of zo’n type zombie pijn ervaart is mij onduidelijk, maar het continue gevoel van dreiging of angst wordt misschien wel ervaren als een meer onbewust fenomeen. Misschien te vergelijken met een vorm van depressie. Vanuit een strikt fysiek materialistisch oogpunt zou men kunnen zeggen dat symptomen, zoals depressief gedrag kunnen optreden zonder innerlijke ervaring. Ook zouden filosofische zombies externe gedragingen kunnen vertonen die depressief lijken (stilte, somber gedrag), maar dit is dan puur simulatie, zonder daadwerkelijke emotionele ervaring. Voor mijn visie vanuit de spirituele filosofie geldt de innerlijke wereld als kern van het bewustzijn, wat een filosofische zombie fundamenteel ontbreekt. Ik zou de gedachte achter de filosofische zombie willen verbinden aan de zoektocht naar zingeving en de ervaring van echte aanwezigheid, waarbij het wezen zonder bewustzijn een metafoor is voor het gebrek aan innerlijke harmonie en bewustzijn. Hoewel zo’n zombie extern nauwelijks van een mens te onderscheiden is, het wezen fundamenteel levenloos is in de zin van het ontbreken van innerlijke ervaring, die toch de essentie van het mens-zijn vormt. Hiermee kan dit gedachte experiment ook dienen om het belang van zelfreflectie en innerlijke beleving aan te tonen en daarmee het belang van bewustzijn als spirituele grondslag van de werkelijkheid te benadrukken. Voor mij geldt de spirituele zombie als een wezen zonder innerlijke ervaring en verlichting, een levend lichaam zonder spirituele essentie van bewustzijn die ons menselijk maakt. Deze zombie illustreert daarmee het belang van innerlijke harmonie en bewustzijn als grondslag voor authentiek bestaan. Dit gedachte experiment heeft zijn waarde zeker bewezen, maar de redenatie welke wordt gevolgd schiet zeker tekort. Maar het blijft een krachtig instrument om de grenzen van ons begrip van bewustzijn te verkennen. De meeste neurowetenschappers zien het mysterie van bewustzijn als een nog niet opgelost wetenschappelijk probleem. Maar het vraagstuk van bewustzijn is niet alleen een analytisch filosofische puzzel, maar een eeuwenoud thema in spirituele filosofieën. In deze filosofieën wordt bewustzijn niet als een “moeilijk probleem” gezien, het is het fundament van de werkelijkheid en het fysieke lichaam met zijn hersenen zijn slechts voertuigen, ontvangers of filters.

Helaas wordt mijn eigen hypothese als een zombie waarbij slechts één aspect van bewustzijn niet aanwezig is, namelijk de innerlijke dialoog, als conceptueel inconsistent beschouwd. Want het concept van de filosofische zombie is binair: het heeft ofwel volledig bewustzijn (zoals een mens) of het heeft helemaal geen bewustzijn. Er is geen tussenliggende “verminderde zombie “ staat. Heel spijtig want het leek me heel uitdagend om die hypothetische mogelijkheid verder uit te werken. Maar als bij een menselijke entiteit alleen de innerlijke dialoog ontbreekt, hoe zou je dan zo'n entiteit kunnen benoemen? Dus een entiteit die wél bewust is, alleen zonder innerlijke dialoog. Veel mensen identificeren bewustzijn met "de stem in hun hoofd ". Maar neurowetenschappelijk en ook filosofisch gezien is dat een sub functie van bewustzijn. Het is verbonden met taal, geheugen en zelfreflectie, maar niet de enige vorm van gewaar zijn. Afhankelijk van perspectief zou je zo'n entiteit als een pre-verbaal bewust wezen kunnen benoemen. Je ervaart wel gewaar zijn en qualia, maar zonder taalstructuur. Zoals kleine kinderen dat mogelijk ervaren vóór hun taalontwikkeling. Ook de term niet-linguïstisch bewustzijn zou kunnen worden gebruikt, de term die filosofen en psychologen gebruiken voor gewaar zin dat niet via woorden loopt, maar via beelden, gevoelens of sensaties. Ook de psychologische term " Mind without inner speech " zou hiervoor in aanmerking kunnen komen. Hierbij worden mensen bedoeld die weinig of geen innerlijke stem rapporteren. Dit schijnt echt voor te komen bij een deel van de bevolking. Spiritueel beschouwd zou de term contemplatief bewustzijn, zoals in de boeddhistische of mystieke tradities wordt vermeld, een geest zonder innerlijke dialoog, juist als een hogere staat van bewustzijn worden gezien. De stilte van de geest als pure aanwezigheid. Maar deze hypothetische entiteit onderscheidt zich duidelijk van de filosofische zombie omdat er wél subjectieve beleving is, alleen zonder innerlijke taal. Alles bij elkaar genomen een toch wat verwarrende beschouwing, maar dat is een zombie ook.


J.J.v.Verre.


Bronvermelding:

- Zijn filosofische zombies mogelijk? Auteur: Bart Klink, De Atheist 25 oktober 2023. www.deatheist.nl.

- Fysicalisme, nl.wikipedia.org.

- Conscious Mind, David J. Chalmers,1996. EAN 9780195117899.



maandag 8 september 2025

De filosofische betekenis van verandering.

Verandering is het zwaartekrachtsveld van ons bestaan, onzichtbaar, maar het buigt en vormt alles wat we ervaren.

In de vijver van metaforen zwemt ook de verandering rond. Verandering is het onzichtbare weefsel waarvan onze werkelijkheid is geweven. Het is de enige constante, de paradoxale constitutie van ons bestaan die zowel angst aanjaagt als bevrijdt. Vanaf het prille begin van het westerse denken tot in onze moderne, hyper dynamische en exponentieel versnellende tijd, heeft de filosofie getracht deze stroom te vangen, te begrijpen en er betekenis aan te ontlenen. De zoektocht naar de betekenis van verandering is uiteindelijk een zoektocht naar onszelf.

Het filosofisch debat over verandering werd duizenden jaren geleden al gevoerd in de Griekse oudheid en de posities die daar werden ingenomen, klinken nog altijd door. Enerzijds was er Parmenides, die met onverbiddelijke logica betoogde dat het Zijn, één, onveranderlijk en eeuwig is. Parmenides stelde dat “ het zijnde is en het niet-zijnde is niet “. Daarmee bedoelde hij dat niet-zijn (niets) onmogelijk is. Je kunt er niet over spreken of denken, want zodra je erover spreekt, maakt je het al tot iets. Daarom kan er volgens hem niets uit niets ontstaan, want dat zou betekenen dat het niet-zijnde (het niets) op de een of andere manier tot zijn komt, wat een tegenspraak is. Enkele voortvloeisels van zijn redenering zijn: Het zijn is eeuwig en onveranderlijk. Verandering is daarom een illusie, een bedrog van de zintuigen. Zijn werkelijkheid is er een van volmaakte, statische rust, een bevroren moment van zuivere rationaliteit. Daarmee gaat Parmenides radicaal in tegen het alledaagse gevoel dat dingen ontstaan en vergaan. Tegenover hem staat Heraclitus, de duistere filosoof van het Worden. Voor hem was de wereld geen marmeren beeld, maar een eeuwig brandend vuur. “Panta Rhei “, alles stroomt. Je kunt niet twee keer in dezelfde rivier stappen, want nieuw water stroomt voortdurend naar je toe en ook jijzelf bent niet meer dezelfde. De werkelijkheid is een dynamisch spanningsveld van tegenstellingen, zoals dag en nacht, warm en koud of leven en dood. Deze tegenstellingen zijn geen fouten, maar noodzakelijke elementen van harmonie: zonder strijd geen eenheid. Hij introduceerde ook het idee van de Logos, een rationele orde die deze voortdurende verandering en tegenstrijdigheid beheerst. De contrasten tussen Parmenides en Heraclitus zijn groot. Voor Parmenides betekent Zijn, het onveranderlijke, het eeuwige, het één. Verandering bestaat niet. Voor Heraclitus betekent Zijn, een wordende werkelijkheid. Alles verandert, niets is statisch. Hun visies lijken elkaars uitersten, de ene ontkent beweging, de ander ontkent bestendigheid. Dit spanningsveld vormde later de basis voor Plato’s en Aristoteles’ zoektocht naar een middenweg, namelijk een werkelijkheid die zowel bestendig én veranderlijk kan zijn. Plato’s filosofie over verandering is complex en nauw verbonden met zijn metafysica, epistemologie (kennisleer) en zijn theorie van de vormen. Plato maakte een fundamenteel onderscheid tussen twee sferen van bestaan. De wereld van de vormen(Ideeënwereld) en de zintuiglijke wereld (de wereld van verschijning). De Ideeënwereld is de ware, eeuwige, onveranderlijke en perfecte realiteit. De vormen, zoals schoonheid, rechtvaardigheid, cirkel, zijn abstracte, ideale essenties welke niet onderhevig zijn aan verandering. De wereld van verschijning is de wereld die we via onze zintuigen waarnemen. Alles hierin is onderhevig aan verandering, verval en imperfectie. Verandering vindt alleen plaats in de zintuiglijke wereld. De vormen zijn onveranderlijk en dienen als stabiele referentiepunten voor kennis. Voor Plato is verandering een teken van onvolmaaktheid. De zintuiglijke wereld is slechts een afspiegeling of schaduw van de echte, onveranderlijke wereld van vormen. Omdat objecten in de zintuiglijke wereld constant veranderen, kunnen ze geen bron van ware kennis zijn. Kennis moet gebaseerd zijn op het vaste en eeuwige. Aristoteles’ visie op verandering is radicaal anders dan die van Plato. Waar Plato verandering zag als een teken van onvolmaaktheid, zag Aristoteles het als een fundamenteel en natuurlijk aspect van de werkelijkheid. Zijn theorie is uitgewerkt in zijn werk “Fysica “ en kan worden samengevat aan de hand van enkele kernbegrippen. Aristoteles stelt dat om verandering werkelijk te begrijpen, we vier soorten oorzaken (Aitia) moeten identificeren. Als eerste de Materiële oorzaak (Causa Materialis): Waarvan is het gemaakt? De onderliggende materie. Ten tweede de Vormoorzaak (Causa Formalis): Wat wordt het? De vorm, essentie of het plan. Als derde de Doeloorzaak (Causa Finalis): Waartoe dient het? Het doel of het telos. Als vierde de Werkende oorzaak (Causa Efficiens): Door wat wordt het tot stand gebracht? De agent (de werkende oorzaak) die de verandering in gang zet. Elke verandering kan door deze vier zienswijzen worden bekeken. Een bekend voorbeeld is een eikel die een eikenboom wordt. Materie is de eikel. Vorm, de essentie of het DNA van de eikenboom. Doel, om een volwassen eikenboom te worden. Agent, de natuur, zoals aarde, water en zonneschijn. Potentialiteit en Actualiteit (Dynamis en Energeia) is de kern van Aristoteles’ theorie. Alles in de wereld bevindt zich in een toestand van Potentialiteit, iets wat in potentie mogelijk is, maar nog niet is gerealiseerd. De eikel is in potentie een eikenboom. De Actualiteit is de verwezenlijking of voltooiing van die potentie. De volgroeide eikenboom is de actualisering van de eikel. Verandering is volgens Aristoteles niets anders dan het proces waarbij iets wat in potentie is, werkelijkheid wordt. Hij onderscheidde vier soorten van verandering: 1e De substantiële verandering, verandering in wat iets is. Dit is de meest radicale verandering, waarbij een substantie ontstaat of vergaat. 2e Kwantitatieve verandering, dit is verandering in hoeveelheid. Als voorbeeld: Groeien als toename en krimpen als afname. 3e Kwalitatieve verandering, verandering in eigenschap of in kwaliteit. Als voorbeeld: Iets dat van kleur verandert ( een boomblad dat van groen naar geel verkleurt) of iets dat opwarmt of afkoelt. 4e Plaatsverandering (Beweging): Verandering in plaats. Voorbeeld: Een bal die rolt, een vogel die vliegt. Dit beschouwde Aristoteles als de meest fundamentele vorm van verandering. Voor Aristoteles was verandering geen bedreiging voor de rationaliteit (zoals voor Parmenides) of een teken van inferioriteit (zoals voor Plato), maar het essentiële mechanisme van de natuur. Alles in de natuur streeft ernaar zijn inherente potentieel te realiseren en zijn doel (telos) te bereiken. Zijn teleologische (doelgerichte) visie betekende dat het universum geen chaos is, maar een geordend, begrijpelijk geheel waarin verandering zinvol en gericht is.

Georg Wilhelm Friedrich Hegel nam dit idee van gerichte verandering over en projecteerde het op de geschiedenis van de geest en de mensheid. Zijn dialectiek, de opeenvolging van these, antithese en synthese, laat zien dat verandering plaatsvindt door conflict en oplossing. Elke fase roept haar tegendeel op en uit hun botsing ontstaat iets nieuws en hogers. Verandering is hier niet louter chaos, maar een progressieve beweging naar meer vrijheid, meer bewustzijn en een hogere waarheid. Het leert ons dat tegenspraak en strijd niet destructief hoeven te zijn, maar productief en noodzakelijk. In de 20e eeuw bracht de Franse filosoof Henri Bergson een cruciaal onderscheid aan. Hij scheidde de abstracte, kwantitatieve tijd van de klok (le temps) van de concrete, kwalitatieve ervaring van tijd (la durée). Echte verandering, benadrukte hij, is durée, een ononderbroken, onomkeerbare stroom waarin verleden, heden en toekomst samenvloeien. Deze stroom is creatief, dat wil zeggen hij brengt altijd iets radicaal nieuws voort (élan vital). Bergson leert ons dat het leven geen mechanische opeenvolging van momenten is, maar een voortdurende schepping. De betekenis van verandering ligt in haar onvoorspelbaarheid en haar vermogen tot nieuwheid. Hierbij is het begrip nieuwheid breder en fundamenteler dan het begrip vernieuwing, dat aangeeft dat een proces gerichter en doelbewuster plaatsvindt.

De westerse filosofie benadert verandering vaak analytisch, maar de oosterse tradities bieden een meer existentiële benadering. Het boeddhistische principe van Anicca (vergankelijkheid) stelt dat al het lijden (dukkha) fundamenteel voortkomt uit ons verzet tegen verandering. We hechten ons aan mensen, statussen en situaties die per definitie vergankelijk zijn. Wijsheid is niet het stoppen van de stroom, wat onmogelijk is, maar het loslaten van de gehechtheid en het vreedzaam meebewegen. Het is een diepgaand accepteren en je daarbij overgeven aan de stroom des levens.

Ook het Taoïsme leert de kunst van het Wu Wei, of “handelen door niet-handelen “. Dit is niet passief, maar een manier van handelen die harmonieus is afgestemd op de natuurlijke stroom van de Tao, de universele wet van verandering. Het is de wijsheid van de bamboe die weet mee te buigen met de wind maar niet breekt. De Taoïstische visie leert ons niet hoe we verandering moeten beheersen, maar hoe we er diepgaande partners van kunnen worden, in een eeuwige, harmonieuze dans. Respect in plaats van controle. Vertrouwen in plaats van angst. Meebewegen in plaats van verzetten. Aandacht in plaats van onverschilligheid. Dit kan leiden tot een diepgaand, actief en co-creatief partnerschap met de werkelijkheid zelf.

Kant verschuift de metafysische vraag van “Wat is verandering?” naar de meer epistemologische vraag “Hoe is de ervaring van verandering mogelijk?” Zijn antwoord hierop is dat verandering een fundamentele, noodzakelijke structuur is van de menselijke rede, die we onvermijdelijk op de wereld projecteren om er grip op te krijgen.

De filosofische betekenis van verandering is veelzijdig. Het is de metafysische vraag naar de aard van de werkelijkheid, de existentiële uitdaging van onze vergankelijkheid en de ethische opdracht om veerkrachtig en wijs te leven. Uiteindelijk ontsluit deze beschouwing over verandering een diepere waarheid. Wij als mensen zijn geen statische wezens in een veranderende wereld, nee wij zijn de verandering. Ons lichaam vernieuwt constant zijn cellen, elke zeven jaar heb je eigenlijk een compleet nieuw lichaam. Onze geest zijn gedachten, onze identiteit is een verhaal dat zich steeds herschrijft. Om verandering te begrijpen, is het niet nodig erbuiten te gaan staan om haar in kaart te brengen, maar er middenin te gaan staan en haar te ervaren. De diepste filosofische betekenis van verandering ligt misschien wel in de volgende zin. Verandering geeft ons de mogelijkheid om de illusie van controle los te laten, de schoonheid van het vluchtige te omarmen en actief deel te nemen aan het altijd voortdurende, mysterieuze en creatieve proces van het bestaan zelf.


J.J.v.Verre.

 

donderdag 4 september 2025

Eeuwigheid.

 

Eeuwigheid is geen oneindige duur in de tijd. Het is oneindige diepte in het heden.


Er bestaat een geluid dat geen begin kent en geen einde draagt. Het is geen geluid van golven die ruisend de rotsen beroeren, geen stroming van de wind die zachtjes blaast of buldert. Het is een trilling die ons allen doordringt, een weerklank die niet toebehoort aan één stem, maar aan de stilte zelf: De Echo van de Eeuwigheid. De mens broos in zijn tijdelijkheid, luistert onophoudelijk naar dit onhoorbare refrein. Iedere ademtocht is een herinnering dat wij slechts gasten zijn in de woning van het zijn. Wij bouwden steden, verwoorden verhalen en beitelden namen in stenen alsof ze onuitwisbaar zouden zijn. Maar stenen verbrokkelen, verhalen vervagen en namen worden vergeten. Toch blijft er iets achter, een resonantie die ons overstijgt. Misschien is de eeuwigheid geen lineaire tijd zonder einde, maar een ruimte waarin alles samenkomt, verleden, heden en toekomst als gelijke tonen in een akkoord. Wanneer wij liefhebben, lijden of even stilstaan bij de schoonheid van een bloem, raken we heel even die ruimte aan. We voelen een echo die ons niet alleen verbindt met wat was, maar ook met wat altijd zal zijn.

De echo van de eeuwigheid is geen belofte van onsterfelijkheid in een persoonlijk lichaam. Het is eerder de gewaarwording dat ieder gebaar, hoe klein ook, een spoor achterlaat in het grotere geheel van het leven, zich eigenlijk incorporeert in het weefsel van het bestaan. Een glimlach, een woord van troost, een enkel gebed, zij verdwijnen niet, maar keren terug als golven in de oceaan van het zijn.

Daarom is de echo van de eeuwigheid niet iets dat we moeten zoeken in verre hemelen, maar in het wezenlijk trillen van ons eigen hart. Het klinkt in de stilte tussen twee zinnen, in de leegte na een afscheid of in de verwondering bij een nieuwe geboorte. Het is de stille bevestiging dat wij meer zijn dan stof, dat wij dragers zijn van een onbegrensde melodie.

Wie zich openstelt voor deze echo, ontdekt dat sterfelijkheid geen eindpunt is maar een poort. De dood dempt geen klank, maar laat de resonantie vrij. Eeuwigheid leeft niet buiten ons, maar door ons heen. Wij zijn haar instrumenten, zij onze onzichtbare componist. En zo klinkt zij voort, overal waar ogen sluiten en harten zich openen, als de echo van de eeuwigheid.

De echo van de eeuwigheid is niet enkel een poëtische metafoor, maar raakt aan fundamentele vragen die filosofen en mystici door de eeuwen heen hebben gesteld. Wat is tijd, wat is eindigheid en hoe verhoudt de mens zich tot het oneindige?

Er zijn heel wat filosofen welke zich over de eeuwigheid hebben uitgesproken, elk vanuit een ander perspectief. Plato onderscheidde de veranderlijke wereld van de zintuigen en de eeuwige wereld van de ideeën of vormen. Voor hem is de ziel verwant aan het eeuwige, ze herinnert zich het tijdloze waaruit ze afkomstig is. Voor Aristoteles was de kosmos zelf eeuwig, zonder begin of einde. Hij sprak over de “onbewogen Beweger “ als eeuwige oorzaak van beweging. Augustinus zag een scherp onderscheid tussen tijd en eeuwigheid. Tijd bestaat alleen in de schepping en in de ziel ( het heden van herinnering, aanschouwing en verwachting). God bestaat buiten de tijd, waarbij eeuwigheid een “eeuwig nu “ is. Boëthius en later Thomas van Aquino beschreven eeuwigheid als “volmaakte en tijdloze aanwezigheid van het geheel tegelijk “(totum simul). God ervaart niet opeenvolging, maar eenheid van alles. Spinoza zag eeuwigheid niet als oneindige duur, maar als de tijdloze manier van bestaan van de substantie ( God of natuur = Deus sive Natura). Wie de wereld begrijpt onder het aspect van de eeuwigheid ( sub specie aeternitatis), overstijgt zijn beperkte tijdelijkheid. Spinoza definieert het eindige als volgt: iets wordt eindig genoemd wanneer het kan worden beperkt door iets van dezelfde aard. Als voorbeeld: een lichaam is eindig omdat er altijd andere lichamen zijn die het kunnen begrenzen of veranderen. Voor Spinoza is eeuwigheid de tijdloze orde van de werkelijkheid en wij kunnen die ervaren zodra we het heden aanschouwen vanuit inzicht in het geheel. Pascal dacht over de nietigheid van de mens tegenover de oneindigheid van ruimte en eeuwigheid. Voor hem was eeuwigheid verbonden met geloof en de sprong naar God. Volgens Kant is tijd een vorm van onze ervaring, geen eigenschap van de dingen op zichzelf. Daarmee blijft eeuwigheid, een moeilijk denkbaar concept, want dat valt buiten ons ervaringskader. Hegel ziet eeuwigheid niet als iets buiten de tijd, maar juist als aanwezig in de dialectische ontwikkeling van de geest. Eeuwigheid openbaart zich in de geschiedenis zelf. Nietzsche introduceerde het idee van de eeuwige wederkeer, waarbij alles zich oneindig vaak herhaalt. Voor Nietzsche is de uitdaging of men zijn leven kan bevestigen alsof men het eeuwig opnieuw zou moeten leven. Heidegger verving het klassieke idee van eeuwigheid door een analyse van tijdelijkheid. De mens ervaart zijn eigen eindigheid en juist daarin kan hij zich openstellen voor het “zijn “ dat zich aan tijd onttrekt.

De boeddhistische filosofie ziet de idee van een vaste eeuwigheid vaak als een illusie. Alles is vergankelijk (anicca). Maar door verlichting kan men het tijdloze nirvãna realiseren, een ultieme staat buiten geboorte en dood. Maar afhankelijk van welke boeddhistische stroming je volgt, wordt dat gezien als een absolute staat daarbuiten, óf als een andere manier van zien waarin geboorte en dood zelf hun greep verliezen. De Vedanta en Indiase tradities zien Brahman, het Absolute, als eeuwig en onveranderlijk. Tijd behoort tot de illusoire wereld (maya), terwijl het Zelf (Atman) één is met het eeuwige. De New Age filosofie heeft geen strak omlijnd dogma omtrent eeuwigheid, zoals religies als het christendom of de islam dat wel hebben, maar er zijn wel een aantal veelvoorkomende ideeën en thema’s die telkens terugkomen. In plaats van een lineaire eeuwigheid “na de dood “ wordt eeuwigheid vaak gezien als een staat van zijn buiten tijd en ruimte. Het gaat om het ervaren van een “eeuwig nu “, waarin verleden en toekomst samenvallen. Eeuwigheid wordt niet gezien als een eindeloze tijd na de dood, maar als een tijdloos, grenzeloos bestaan van bewustzijn, waarin de ziel leert, groeit en uiteindelijk terugkeert naar eenheid met het goddelijke.

De echo van de eeuwigheid is geen geluid dat werkelijk door de lucht trilt, maar een ervaring die ons eraan herinnert dat het tijdelijke en het tijdloze verweven zijn. Zij doet een appel op ons om te luisteren naar de resonantie van ons eigen leven en te beseffen dat zelfs onze kleinste gebaren zich inschrijven in het oneindige patroon van het bestaan. In die zin is de echo van de eeuwigheid niet enkel een troostvolle gedachte, maar ook een oproep om bewust te leven, om onze beperkte tijd op aarde niet te verspillen en om te realiseren dat in ieder moment het oneindige doorklinkt. Eeuwigheid is geen oneindige duur in de tijd. Het is oneindige diepte in het heden.


zij is de ruimte van een vallend blad

dat in zijn val de herfst omvat

in zijn kiem een lente draagt

die wacht op het licht van wederkomst


het licht van een gestorven ster

dwaalt zonder doel of naam

maar raakt de rand van morgen

tekent hoop in het onbekende


in het nu, dat stil en helder is

ligt de eeuwigheid besloten

niet als een pad dat zich uitstrekt

maar als een adem die zich ontvouwt


daar waar ik en jij bestaan

buiten de greep van tijd

zal liefde blijven zoeken

naar zijn tijdloze expressie


eeuwigheid is meer dan tijdloos

maar een grens-loze oorsprong

een verwondering die blijft

een gedachte die zich herinnert


Dit gedicht is gebaseerd op een filosofie waarin het moment centraal staat als drager van de eeuwigheid, waarin liefde een tijdloze kracht is en waarin vergankelijkheid niet het einde betekent, maar een poort naar transformatie. Het is een pleidooi voor een existentiële intensiteit, een leven dat niet geleefd wordt in de lengte van tijd, maar in de diepte van ervaring.


J.J.v.Verre.

maandag 1 september 2025

Microtubuli en bewustzijn.

 

Misschien zijn wij niet de vluchtige vonk van onze neuronen, maar het duistere, kwantum-zingende lied dat ontstaat in de architectonische wonderwereld van onze microtubuli. Het magisch raakvlak waar de geest het lichaam ontmoet.

Een fascinerende vraag die raakt aan een van de grootste mysteries van de neurowetenschap luidt: Bestaat er een relatie tussen microtubuli en bewustzijn? De hypothese dat microtubuli een cruciale rol zouden spelen bij het ontstaan van bewustzijn is afkomstig van de beroemde Engelse wiskundige en Nobelprijswinnaar Sir Roger Penrose en de Amerikaanse anesthesioloog Stuart Hameroff. Deze hypothese wordt de Orchestrated Objective Reduction (Orch-Or) theorie genoemd. Microtubuli zijn de microscopische kleine eiwitstructuren die het cytoskelet van onze cellen vormen. Het cytoskelet of celskelet is een netwerk van vezels en buisjes dat de cel zijn stevigheid, vorm en beweeglijkheid geeft. Het bestaat uit verschillende soorten eiwitten, die meer zijn dan alleen een cellulair steigersysteem. Volgens sommige theoretici vormen zij de ultieme kwantum-scène- waarop het drama van het bewustzijn zich afspeelt. Penrose en Hameroff veronderstellen dat deze buisjes, vooral in de neuronen van de hersenen, delicate kwantumberekeningen kunnen uitvoeren, zoals kwantumcoherentie- en kwantumsuperpositie, die uiteindelijk collapsen (of reduceren) tot een klassieke toestand en dat deze momenten van gereduceerde kwantuminformatie subjectieve ervaringen of “ bewustzijnsmomenten “ genereren. Het is zeker een verleidelijke gedachte dat onze geest niet slechts een klassieke computer is van vurende neuronen, maar een diep kwantum georkestreerd fenomeen, geworteld in de fundamentele structuur van de materie zelf.

Hoewel de Orch-Or-theorie elegant en visionair is, wordt deze door de meerderheid van de neurowetenschappers en natuurkundigen met grote scepsis bekeken. De voornaamste kritiekpunten zijn dat de warme, natte en lawaaierige omgeving van de hersenen kwantumeffecten (zoals coherentie) veel te snel zou verstoren. Een proces dat we decoherentie noemen, namelijk het proces in de kwantummechanica waarbij een kwantumsysteem zijn samenhang (coherentie) verliest door interactie met zijn omgeving, waardoor het zijn kwantumkarakteristieken verliest en gedrag vertoont dat meer lijkt op de klassieke natuurkunde. Tot op heden ontbreekt er overtuigend experimenteel bewijs dat dergelijke kwantumeffecten op de voorgestelde schaal in de hersenen plaatsvinden. Kortom, het idee is een van de meest ambitieuze en speculatieve pogingen om bewustzijn te verklaren, maar het blijft een hypothese aan de rand van de mainstream wetenschap, meer een filosofisch gekleurd vergezicht dan een bewezen feit.

Maar welke argumenten hanteren Penrose en Hameroff om hun gelijk te krijgen? Zij hanteren een reeks diepzinnige, interdisciplinaire argumenten om hun controversiële theorie te verdedigen. Hun argumentatie is niet gebaseerd op één enkel bewijsstuk, maar op een reeks puzzelstukjes die volgens hen alleen door een kwantumbenadering in de microtubuli verklaard kunnen worden. Penrose spreekt over het onverklaarbare van het bewustzijn. Hij begint met een filosofisch, zowel wiskundig argument. Hij stelt dat menselijk begrip en bewustzijn niet-algoritmisch zijn. Ze kunnen niet worden nagebootst door een klassieke computer. Hij baseert dit op zijn interpretatie van de onvolledigheidsstellingen van Gödel, die aantonen dat er in formele systemen ware uitspraken zijn die niet binnen dat systeem bewezen kunnen worden. Deze stelling is een fundamentele stelling in de wiskundige logica die beweert dat elk consistent axiomatisch systeem, krachtig genoeg om elementaire rekenkunde te beschrijven, incompleet is. Want er zullen altijd ware uitspraken zijn die niet binnen dat systeem bewezen kunnen worden. Dit betekent dat er geen enkel systeem bestaat dat alle ware wiskundige feiten kan bewijzen en tegelijkertijd vrij is van tegenspraak. Een mens (een bewust wezen) kan die waarheid echter wél inzien. De implicatie die volgt: Er moet dus iets niet berekenbaar en niet conventioneel aan het werk zijn in onze hersenen. Penrose zoekt de verklaring in de kwantumwereld, waar het proces van golffunctiereductie (de collaps van mogelijkheden naar een realiteit) volgens hem een fundamenteel niet-algoritmisch proces is. Alleen een kwantumproces kan de eenheid van de bewuste ervaring verklaren. Onze ervaring is niet gefragmenteerd, we ervaren één, verenigd veld van bewustzijn (een stroom van gedachten en gevoelens), terwijl de hersenen uit talloze afzonderlijke, parallelle processen bestaan. Hoe integreren miljarden neuronen die op verschillende plekken en tijden vuren tot één enkele, coherente ervaring? Penrose en Hameroff stellen dat kwantumverstrengeling over enorme netwerken van microtubuli deze binding tussen ver uiteenliggende hersengebieden zou kunnen creëren, waardoor een verenigd kwantumveld ontstaat dat aan de basis ligt van de verenigde bewuste ervaring. Hameroff, als anesthesioloog, wijst erop dat anesthesiegassen bewustzijn uitschakelen zonder de hersenactiviteit( zoals op EEG te zien) volledig te stoppen. Neuronen blijven vuren, maar de organisatie van die activiteit verdwijnt. Anesthetica werken, volgens hun theorie, doordat ze zich precies nestelen in de microtubuli en de kwantumcoherentie daarin verstoren. Ze lossen de kwantumtoestand op en schakelen zo het bewustzijn uit, terwijl de klassieke neurale activiteit doorgaat. Dit is misschien een van hun sterkste empirische argumenten, want er is een directe correlatie tussen de potentie van een anestheticum en zijn vermogen om kwantumoscillatie- in microtubuli te beïnvloeden.

Waarom zagen zij de microtubuli als de ideale kwantummachine? Omdat ze volgens hen de perfecte structuur bezitten om kwantumeffecten te beschermen. Ze zijn geordend en gestructureerd, wat helpt bij het handhaven van coherentie. Hun holle inwendige zou kunnen fungeren als een zogenoemde golfgeleider voor kwantuminformatie. Eiwitten zoals tubuline, de bouwstenen van microtubuli, kunnen tussen kwantumstaten schakelen. Ze beweren dat microtubuli een afgeschermde omgeving bieden waar kwantumberekeningen lang genoeg kunnen standhouden om relevant te zijn voor bewustzijn en zo het decoherentie probleem kunnen omzeilen. Het is hierbij cruciaal te benadrukken dat dit argumenten vóór hun hypothese zijn, maar zeker geen algemeen aanvaard bewijs. De belangrijkste kritiek blijft dat de hersenen te warm, te nat en te rommelig zijn voor dergelijke delicate kwantumeffecten en dat bewustzijn waarschijnlijk een emergente eigenschap is van klassieke complexe neurale netwerken. Deze emergentie-theorie is de conservatieve, maar beter onderbouwde benadering. Haar kracht ligt in haar verenigbaarheid met de bekende biologie. We weten dat het manipuleren van neurale netwerken via drugs, laesies of elektrische stimulatie, het bewustzijn direct verandert. Daarbij zijn geen kwantumeffecten nodig om de werking van de hersenen tot nu toe te verklaren. Haar zwakte is dat ze het “moeilijke probleem “ van het bewustzijn nog niet heeft opgelost, want hoe exact subjectieve ervaring ontstaat uit vurende neuronen, blijft nog onopgehelderd. Het voelt voor velen ook als een verklaring die eigenlijk het grote mysterie omzeilt.

De opkomst van krachtige kwantumcomputers zou een game-changer kunnen zijn voor het testen van de Orch-OR-theorie en andere kwantumbewustzijnshypothesen. Het zou dan de eerste keer zijn dat we deze speculatieve ideeën in een gecontroleerde omgeving kunnen onderzoeken. We zouden een extreem gedetailleerd kwantummodel van een tubuline-eiwit en uiteindelijk van een hele microtubulus kunnen bouwen en draaien op een kwantumcomputer. We zouden dan kunnen onderzoeken of kwantumeffecten zoals superpositie en verstrengeling daadwerkelijk lang genoeg standhouden in de warme, complexe omgeving van een cel. Zo’n simulatie zou de theoretische grenzen kunnen berekenen. Maar…….ook al slaagt een kwantumcomputer simulatie erin alle voorspellingen van de Orch-Or hypothese te bevestigen, dan bewijst het nog steeds niet dat dit bewustzijn is. Het lost het filosofische “moeilijke probleem “ niet op hoe subjectieve ervaring ontstaat uit welke fysieke processen dan ook.

Ook een geïsoleerd, vitaal brein zou de ultieme laboratoriumopstelling zijn voor neurowetenschappers, maar het zou niet het ultieme antwoord kunnen geven. Het zou bijna alles kunnen ontrafelen over de mechanica van bewustzijn, maar het zou waarschijnlijk blijven zwijgen over het fundamentele mysterie van de subjectieve ervaring. We zouden dan wel de blauwdruk van de machine kunnen begrijpen, maar nog steeds niet weten hoe het voelt om die machine te zijn.

De volgende vraag welke ik mezelf stel heeft te maken met eerdere beschouwingen over bewustzijn en luidt: Zou een hypothese van een non lokaal bewustzijn nog kunnen interfereren met de microtubuli? En zo ja, zouden ze in zo’n model zelfs een ideale ontvanger of interface (antenne) kunnen zijn? In de Orch-Or-theorie zijn microtubuli al voorgesteld als een platform voor delicate kwantumeffecten. Kwantummechanica is zelf notoir non-lokaal, denk maar aan verstrengelde deeltjes die instantaan op elkaar lijken te reageren, ongeacht afstand. Een non-lokaal bewustzijnsveld zou deze inherent non lokale aard van de kwantummechanica kunnen gebruiken om microtubuli te beïnvloeden. De microtubuli zouden fungeren als de verankeringspunten of reduceerders waar het non-lokale bewustzijn een meetbaar effect uitoefent op de fysieke wereld door de zogenaamde “golffunctie collaps “ te sturen. Stuart Hameroff noemt zijn theorie niet voor niets Orchestrerende Objective Reduction. Maar wat orkestreert deze collaps? Penrose en Hameroff suggereren dat het gebeurt volgens de niet berekenbare wiskundige waarheden in de fundamentele ruimtetijd-geometrie. Een non lokaal bewustzijn zou dan die Orkestmeester kunnen zijn. Het zou de kwantumpotenties in de microtubuli begeleiden en sturen in de richting van specifieke uitkomsten, waardoor het de vrije wil, intentionaliteit en de eenheid van ervaring zou kunnen verklaren, die uit louter chaotische neurale activiteit moeilijk valt af te leiden. Het blijft echter een hypothese die zich nog aan directe wetenschappelijke verificatie onttrekt, maar het is een van de mooiste en meest ambitieuze pogingen om de kloof tussen geest en materie te overbruggen. De microtubuli zijn, in deze visie, het magische raakvlak waar de geest het lichaam ontmoet.



J.J.v.Verre.



Bronvermelding:


- Experimenten hinten naar quantumeffecten in de hersenen, Thomas Lewton, NewScientist,21 april 2022.

- Onvolledigheidsstellingen van Gödel, nl.m.wikipeia.org.

- Cytoskelet in beeld, Arjen Dijkgraaf, sciencelink.net, 3 december 2007.

- Gaat quantum computing de grenzen van medische vooruitgang verleggen? Journalistiek team, icthealth.nl, 31 augustus 2023.

- Microtubuli en Bewustzijn, Eric Wargo, reddit.com./ericwargo.com.