In de vijver van metaforen zwemt ook de verandering rond. Verandering is het onzichtbare weefsel waarvan onze werkelijkheid is geweven. Het is de enige constante, de paradoxale constitutie van ons bestaan die zowel angst aanjaagt als bevrijdt. Vanaf het prille begin van het westerse denken tot in onze moderne, hyper dynamische en exponentieel versnellende tijd, heeft de filosofie getracht deze stroom te vangen, te begrijpen en er betekenis aan te ontlenen. De zoektocht naar de betekenis van verandering is uiteindelijk een zoektocht naar onszelf.
Het filosofisch debat over verandering werd duizenden jaren geleden al gevoerd in de Griekse oudheid en de posities die daar werden ingenomen, klinken nog altijd door. Enerzijds was er Parmenides, die met onverbiddelijke logica betoogde dat het Zijn, één, onveranderlijk en eeuwig is. Parmenides stelde dat “ het zijnde is en het niet-zijnde is niet “. Daarmee bedoelde hij dat niet-zijn (niets) onmogelijk is. Je kunt er niet over spreken of denken, want zodra je erover spreekt, maakt je het al tot iets. Daarom kan er volgens hem niets uit niets ontstaan, want dat zou betekenen dat het niet-zijnde (het niets) op de een of andere manier tot zijn komt, wat een tegenspraak is. Enkele voortvloeisels van zijn redenering zijn: Het zijn is eeuwig en onveranderlijk. Verandering is daarom een illusie, een bedrog van de zintuigen. Zijn werkelijkheid is er een van volmaakte, statische rust, een bevroren moment van zuivere rationaliteit. Daarmee gaat Parmenides radicaal in tegen het alledaagse gevoel dat dingen ontstaan en vergaan. Tegenover hem staat Heraclitus, de duistere filosoof van het Worden. Voor hem was de wereld geen marmeren beeld, maar een eeuwig brandend vuur. “Panta Rhei “, alles stroomt. Je kunt niet twee keer in dezelfde rivier stappen, want nieuw water stroomt voortdurend naar je toe en ook jijzelf bent niet meer dezelfde. De werkelijkheid is een dynamisch spanningsveld van tegenstellingen, zoals dag en nacht, warm en koud of leven en dood. Deze tegenstellingen zijn geen fouten, maar noodzakelijke elementen van harmonie: zonder strijd geen eenheid. Hij introduceerde ook het idee van de Logos, een rationele orde die deze voortdurende verandering en tegenstrijdigheid beheerst. De contrasten tussen Parmenides en Heraclitus zijn groot. Voor Parmenides betekent Zijn, het onveranderlijke, het eeuwige, het één. Verandering bestaat niet. Voor Heraclitus betekent Zijn, een wordende werkelijkheid. Alles verandert, niets is statisch. Hun visies lijken elkaars uitersten, de ene ontkent beweging, de ander ontkent bestendigheid. Dit spanningsveld vormde later de basis voor Plato’s en Aristoteles’ zoektocht naar een middenweg, namelijk een werkelijkheid die zowel bestendig én veranderlijk kan zijn. Plato’s filosofie over verandering is complex en nauw verbonden met zijn metafysica, epistemologie (kennisleer) en zijn theorie van de vormen. Plato maakte een fundamenteel onderscheid tussen twee sferen van bestaan. De wereld van de vormen(Ideeënwereld) en de zintuiglijke wereld (de wereld van verschijning). De Ideeënwereld is de ware, eeuwige, onveranderlijke en perfecte realiteit. De vormen, zoals schoonheid, rechtvaardigheid, cirkel, zijn abstracte, ideale essenties welke niet onderhevig zijn aan verandering. De wereld van verschijning is de wereld die we via onze zintuigen waarnemen. Alles hierin is onderhevig aan verandering, verval en imperfectie. Verandering vindt alleen plaats in de zintuiglijke wereld. De vormen zijn onveranderlijk en dienen als stabiele referentiepunten voor kennis. Voor Plato is verandering een teken van onvolmaaktheid. De zintuiglijke wereld is slechts een afspiegeling of schaduw van de echte, onveranderlijke wereld van vormen. Omdat objecten in de zintuiglijke wereld constant veranderen, kunnen ze geen bron van ware kennis zijn. Kennis moet gebaseerd zijn op het vaste en eeuwige. Aristoteles’ visie op verandering is radicaal anders dan die van Plato. Waar Plato verandering zag als een teken van onvolmaaktheid, zag Aristoteles het als een fundamenteel en natuurlijk aspect van de werkelijkheid. Zijn theorie is uitgewerkt in zijn werk “Fysica “ en kan worden samengevat aan de hand van enkele kernbegrippen. Aristoteles stelt dat om verandering werkelijk te begrijpen, we vier soorten oorzaken (Aitia) moeten identificeren. Als eerste de Materiële oorzaak (Causa Materialis): Waarvan is het gemaakt? De onderliggende materie. Ten tweede de Vormoorzaak (Causa Formalis): Wat wordt het? De vorm, essentie of het plan. Als derde de Doeloorzaak (Causa Finalis): Waartoe dient het? Het doel of het telos. Als vierde de Werkende oorzaak (Causa Efficiens): Door wat wordt het tot stand gebracht? De agent (de werkende oorzaak) die de verandering in gang zet. Elke verandering kan door deze vier zienswijzen worden bekeken. Een bekend voorbeeld is een eikel die een eikenboom wordt. Materie is de eikel. Vorm, de essentie of het DNA van de eikenboom. Doel, om een volwassen eikenboom te worden. Agent, de natuur, zoals aarde, water en zonneschijn. Potentialiteit en Actualiteit (Dynamis en Energeia) is de kern van Aristoteles’ theorie. Alles in de wereld bevindt zich in een toestand van Potentialiteit, iets wat in potentie mogelijk is, maar nog niet is gerealiseerd. De eikel is in potentie een eikenboom. De Actualiteit is de verwezenlijking of voltooiing van die potentie. De volgroeide eikenboom is de actualisering van de eikel. Verandering is volgens Aristoteles niets anders dan het proces waarbij iets wat in potentie is, werkelijkheid wordt. Hij onderscheidde vier soorten van verandering: 1e De substantiële verandering, verandering in wat iets is. Dit is de meest radicale verandering, waarbij een substantie ontstaat of vergaat. 2e Kwantitatieve verandering, dit is verandering in hoeveelheid. Als voorbeeld: Groeien als toename en krimpen als afname. 3e Kwalitatieve verandering, verandering in eigenschap of in kwaliteit. Als voorbeeld: Iets dat van kleur verandert ( een boomblad dat van groen naar geel verkleurt) of iets dat opwarmt of afkoelt. 4e Plaatsverandering (Beweging): Verandering in plaats. Voorbeeld: Een bal die rolt, een vogel die vliegt. Dit beschouwde Aristoteles als de meest fundamentele vorm van verandering. Voor Aristoteles was verandering geen bedreiging voor de rationaliteit (zoals voor Parmenides) of een teken van inferioriteit (zoals voor Plato), maar het essentiële mechanisme van de natuur. Alles in de natuur streeft ernaar zijn inherente potentieel te realiseren en zijn doel (telos) te bereiken. Zijn teleologische (doelgerichte) visie betekende dat het universum geen chaos is, maar een geordend, begrijpelijk geheel waarin verandering zinvol en gericht is.
Georg Wilhelm Friedrich Hegel nam dit idee van gerichte verandering over en projecteerde het op de geschiedenis van de geest en de mensheid. Zijn dialectiek, de opeenvolging van these, antithese en synthese, laat zien dat verandering plaatsvindt door conflict en oplossing. Elke fase roept haar tegendeel op en uit hun botsing ontstaat iets nieuws en hogers. Verandering is hier niet louter chaos, maar een progressieve beweging naar meer vrijheid, meer bewustzijn en een hogere waarheid. Het leert ons dat tegenspraak en strijd niet destructief hoeven te zijn, maar productief en noodzakelijk. In de 20e eeuw bracht de Franse filosoof Henri Bergson een cruciaal onderscheid aan. Hij scheidde de abstracte, kwantitatieve tijd van de klok (le temps) van de concrete, kwalitatieve ervaring van tijd (la durée). Echte verandering, benadrukte hij, is durée, een ononderbroken, onomkeerbare stroom waarin verleden, heden en toekomst samenvloeien. Deze stroom is creatief, dat wil zeggen hij brengt altijd iets radicaal nieuws voort (élan vital). Bergson leert ons dat het leven geen mechanische opeenvolging van momenten is, maar een voortdurende schepping. De betekenis van verandering ligt in haar onvoorspelbaarheid en haar vermogen tot nieuwheid. Hierbij is het begrip nieuwheid breder en fundamenteler dan het begrip vernieuwing, dat aangeeft dat een proces gerichter en doelbewuster plaatsvindt.
De westerse filosofie benadert verandering vaak analytisch, maar de oosterse tradities bieden een meer existentiële benadering. Het boeddhistische principe van Anicca (vergankelijkheid) stelt dat al het lijden (dukkha) fundamenteel voortkomt uit ons verzet tegen verandering. We hechten ons aan mensen, statussen en situaties die per definitie vergankelijk zijn. Wijsheid is niet het stoppen van de stroom, wat onmogelijk is, maar het loslaten van de gehechtheid en het vreedzaam meebewegen. Het is een diepgaand accepteren en je daarbij overgeven aan de stroom des levens.
Ook het Taoïsme leert de kunst van het Wu Wei, of “handelen door niet-handelen “. Dit is niet passief, maar een manier van handelen die harmonieus is afgestemd op de natuurlijke stroom van de Tao, de universele wet van verandering. Het is de wijsheid van de bamboe die weet mee te buigen met de wind maar niet breekt. De Taoïstische visie leert ons niet hoe we verandering moeten beheersen, maar hoe we er diepgaande partners van kunnen worden, in een eeuwige, harmonieuze dans. Respect in plaats van controle. Vertrouwen in plaats van angst. Meebewegen in plaats van verzetten. Aandacht in plaats van onverschilligheid. Dit kan leiden tot een diepgaand, actief en co-creatief partnerschap met de werkelijkheid zelf.
Kant verschuift de metafysische vraag van “Wat is verandering?” naar de meer epistemologische vraag “Hoe is de ervaring van verandering mogelijk?” Zijn antwoord hierop is dat verandering een fundamentele, noodzakelijke structuur is van de menselijke rede, die we onvermijdelijk op de wereld projecteren om er grip op te krijgen.
De filosofische betekenis van verandering is veelzijdig. Het is de metafysische vraag naar de aard van de werkelijkheid, de existentiële uitdaging van onze vergankelijkheid en de ethische opdracht om veerkrachtig en wijs te leven. Uiteindelijk ontsluit deze beschouwing over verandering een diepere waarheid. Wij als mensen zijn geen statische wezens in een veranderende wereld, nee wij zijn de verandering. Ons lichaam vernieuwt constant zijn cellen, elke zeven jaar heb je eigenlijk een compleet nieuw lichaam. Onze geest zijn gedachten, onze identiteit is een verhaal dat zich steeds herschrijft. Om verandering te begrijpen, is het niet nodig erbuiten te gaan staan om haar in kaart te brengen, maar er middenin te gaan staan en haar te ervaren. De diepste filosofische betekenis van verandering ligt misschien wel in de volgende zin. Verandering geeft ons de mogelijkheid om de illusie van controle los te laten, de schoonheid van het vluchtige te omarmen en actief deel te nemen aan het altijd voortdurende, mysterieuze en creatieve proces van het bestaan zelf.
J.J.v.Verre.
1 opmerking:
Beste meneer van Verre, in uw vijver zwemmen wel heel veel metaforen. Maar toch blij dat u er weer een heeft kunnen vangen. Hoewel verandering zich eigenlijk nooit gemakkelijk laat vangen. Wat zijn de ideeën van hedendaagse bewegingen als New Age omtrent verandering? Of bestaat New Age niet meer?
Een reactie posten