maandag 8 september 2025

De filosofische betekenis van verandering.

Verandering is het zwaartekrachtsveld van ons bestaan, onzichtbaar, maar het buigt en vormt alles wat we ervaren.

In de vijver van metaforen zwemt ook de verandering rond. Verandering is het onzichtbare weefsel waarvan onze werkelijkheid is geweven. Het is de enige constante, de paradoxale constitutie van ons bestaan die zowel angst aanjaagt als bevrijdt. Vanaf het prille begin van het westerse denken tot in onze moderne, hyper dynamische en exponentieel versnellende tijd, heeft de filosofie getracht deze stroom te vangen, te begrijpen en er betekenis aan te ontlenen. De zoektocht naar de betekenis van verandering is uiteindelijk een zoektocht naar onszelf.

Het filosofisch debat over verandering werd duizenden jaren geleden al gevoerd in de Griekse oudheid en de posities die daar werden ingenomen, klinken nog altijd door. Enerzijds was er Parmenides, die met onverbiddelijke logica betoogde dat het Zijn, één, onveranderlijk en eeuwig is. Parmenides stelde dat “ het zijnde is en het niet-zijnde is niet “. Daarmee bedoelde hij dat niet-zijn (niets) onmogelijk is. Je kunt er niet over spreken of denken, want zodra je erover spreekt, maakt je het al tot iets. Daarom kan er volgens hem niets uit niets ontstaan, want dat zou betekenen dat het niet-zijnde (het niets) op de een of andere manier tot zijn komt, wat een tegenspraak is. Enkele voortvloeisels van zijn redenering zijn: Het zijn is eeuwig en onveranderlijk. Verandering is daarom een illusie, een bedrog van de zintuigen. Zijn werkelijkheid is er een van volmaakte, statische rust, een bevroren moment van zuivere rationaliteit. Daarmee gaat Parmenides radicaal in tegen het alledaagse gevoel dat dingen ontstaan en vergaan. Tegenover hem staat Heraclitus, de duistere filosoof van het Worden. Voor hem was de wereld geen marmeren beeld, maar een eeuwig brandend vuur. “Panta Rhei “, alles stroomt. Je kunt niet twee keer in dezelfde rivier stappen, want nieuw water stroomt voortdurend naar je toe en ook jijzelf bent niet meer dezelfde. De werkelijkheid is een dynamisch spanningsveld van tegenstellingen, zoals dag en nacht, warm en koud of leven en dood. Deze tegenstellingen zijn geen fouten, maar noodzakelijke elementen van harmonie: zonder strijd geen eenheid. Hij introduceerde ook het idee van de Logos, een rationele orde die deze voortdurende verandering en tegenstrijdigheid beheerst. De contrasten tussen Parmenides en Heraclitus zijn groot. Voor Parmenides betekent Zijn, het onveranderlijke, het eeuwige, het één. Verandering bestaat niet. Voor Heraclitus betekent Zijn, een wordende werkelijkheid. Alles verandert, niets is statisch. Hun visies lijken elkaars uitersten, de ene ontkent beweging, de ander ontkent bestendigheid. Dit spanningsveld vormde later de basis voor Plato’s en Aristoteles’ zoektocht naar een middenweg, namelijk een werkelijkheid die zowel bestendig én veranderlijk kan zijn. Plato’s filosofie over verandering is complex en nauw verbonden met zijn metafysica, epistemologie (kennisleer) en zijn theorie van de vormen. Plato maakte een fundamenteel onderscheid tussen twee sferen van bestaan. De wereld van de vormen(Ideeënwereld) en de zintuiglijke wereld (de wereld van verschijning). De Ideeënwereld is de ware, eeuwige, onveranderlijke en perfecte realiteit. De vormen, zoals schoonheid, rechtvaardigheid, cirkel, zijn abstracte, ideale essenties welke niet onderhevig zijn aan verandering. De wereld van verschijning is de wereld die we via onze zintuigen waarnemen. Alles hierin is onderhevig aan verandering, verval en imperfectie. Verandering vindt alleen plaats in de zintuiglijke wereld. De vormen zijn onveranderlijk en dienen als stabiele referentiepunten voor kennis. Voor Plato is verandering een teken van onvolmaaktheid. De zintuiglijke wereld is slechts een afspiegeling of schaduw van de echte, onveranderlijke wereld van vormen. Omdat objecten in de zintuiglijke wereld constant veranderen, kunnen ze geen bron van ware kennis zijn. Kennis moet gebaseerd zijn op het vaste en eeuwige. Aristoteles’ visie op verandering is radicaal anders dan die van Plato. Waar Plato verandering zag als een teken van onvolmaaktheid, zag Aristoteles het als een fundamenteel en natuurlijk aspect van de werkelijkheid. Zijn theorie is uitgewerkt in zijn werk “Fysica “ en kan worden samengevat aan de hand van enkele kernbegrippen. Aristoteles stelt dat om verandering werkelijk te begrijpen, we vier soorten oorzaken (Aitia) moeten identificeren. Als eerste de Materiële oorzaak (Causa Materialis): Waarvan is het gemaakt? De onderliggende materie. Ten tweede de Vormoorzaak (Causa Formalis): Wat wordt het? De vorm, essentie of het plan. Als derde de Doeloorzaak (Causa Finalis): Waartoe dient het? Het doel of het telos. Als vierde de Werkende oorzaak (Causa Efficiens): Door wat wordt het tot stand gebracht? De agent (de werkende oorzaak) die de verandering in gang zet. Elke verandering kan door deze vier zienswijzen worden bekeken. Een bekend voorbeeld is een eikel die een eikenboom wordt. Materie is de eikel. Vorm, de essentie of het DNA van de eikenboom. Doel, om een volwassen eikenboom te worden. Agent, de natuur, zoals aarde, water en zonneschijn. Potentialiteit en Actualiteit (Dynamis en Energeia) is de kern van Aristoteles’ theorie. Alles in de wereld bevindt zich in een toestand van Potentialiteit, iets wat in potentie mogelijk is, maar nog niet is gerealiseerd. De eikel is in potentie een eikenboom. De Actualiteit is de verwezenlijking of voltooiing van die potentie. De volgroeide eikenboom is de actualisering van de eikel. Verandering is volgens Aristoteles niets anders dan het proces waarbij iets wat in potentie is, werkelijkheid wordt. Hij onderscheidde vier soorten van verandering: 1e De substantiële verandering, verandering in wat iets is. Dit is de meest radicale verandering, waarbij een substantie ontstaat of vergaat. 2e Kwantitatieve verandering, dit is verandering in hoeveelheid. Als voorbeeld: Groeien als toename en krimpen als afname. 3e Kwalitatieve verandering, verandering in eigenschap of in kwaliteit. Als voorbeeld: Iets dat van kleur verandert ( een boomblad dat van groen naar geel verkleurt) of iets dat opwarmt of afkoelt. 4e Plaatsverandering (Beweging): Verandering in plaats. Voorbeeld: Een bal die rolt, een vogel die vliegt. Dit beschouwde Aristoteles als de meest fundamentele vorm van verandering. Voor Aristoteles was verandering geen bedreiging voor de rationaliteit (zoals voor Parmenides) of een teken van inferioriteit (zoals voor Plato), maar het essentiële mechanisme van de natuur. Alles in de natuur streeft ernaar zijn inherente potentieel te realiseren en zijn doel (telos) te bereiken. Zijn teleologische (doelgerichte) visie betekende dat het universum geen chaos is, maar een geordend, begrijpelijk geheel waarin verandering zinvol en gericht is.

Georg Wilhelm Friedrich Hegel nam dit idee van gerichte verandering over en projecteerde het op de geschiedenis van de geest en de mensheid. Zijn dialectiek, de opeenvolging van these, antithese en synthese, laat zien dat verandering plaatsvindt door conflict en oplossing. Elke fase roept haar tegendeel op en uit hun botsing ontstaat iets nieuws en hogers. Verandering is hier niet louter chaos, maar een progressieve beweging naar meer vrijheid, meer bewustzijn en een hogere waarheid. Het leert ons dat tegenspraak en strijd niet destructief hoeven te zijn, maar productief en noodzakelijk. In de 20e eeuw bracht de Franse filosoof Henri Bergson een cruciaal onderscheid aan. Hij scheidde de abstracte, kwantitatieve tijd van de klok (le temps) van de concrete, kwalitatieve ervaring van tijd (la durée). Echte verandering, benadrukte hij, is durée, een ononderbroken, onomkeerbare stroom waarin verleden, heden en toekomst samenvloeien. Deze stroom is creatief, dat wil zeggen hij brengt altijd iets radicaal nieuws voort (élan vital). Bergson leert ons dat het leven geen mechanische opeenvolging van momenten is, maar een voortdurende schepping. De betekenis van verandering ligt in haar onvoorspelbaarheid en haar vermogen tot nieuwheid. Hierbij is het begrip nieuwheid breder en fundamenteler dan het begrip vernieuwing, dat aangeeft dat een proces gerichter en doelbewuster plaatsvindt.

De westerse filosofie benadert verandering vaak analytisch, maar de oosterse tradities bieden een meer existentiële benadering. Het boeddhistische principe van Anicca (vergankelijkheid) stelt dat al het lijden (dukkha) fundamenteel voortkomt uit ons verzet tegen verandering. We hechten ons aan mensen, statussen en situaties die per definitie vergankelijk zijn. Wijsheid is niet het stoppen van de stroom, wat onmogelijk is, maar het loslaten van de gehechtheid en het vreedzaam meebewegen. Het is een diepgaand accepteren en je daarbij overgeven aan de stroom des levens.

Ook het Taoïsme leert de kunst van het Wu Wei, of “handelen door niet-handelen “. Dit is niet passief, maar een manier van handelen die harmonieus is afgestemd op de natuurlijke stroom van de Tao, de universele wet van verandering. Het is de wijsheid van de bamboe die weet mee te buigen met de wind maar niet breekt. De Taoïstische visie leert ons niet hoe we verandering moeten beheersen, maar hoe we er diepgaande partners van kunnen worden, in een eeuwige, harmonieuze dans. Respect in plaats van controle. Vertrouwen in plaats van angst. Meebewegen in plaats van verzetten. Aandacht in plaats van onverschilligheid. Dit kan leiden tot een diepgaand, actief en co-creatief partnerschap met de werkelijkheid zelf.

Kant verschuift de metafysische vraag van “Wat is verandering?” naar de meer epistemologische vraag “Hoe is de ervaring van verandering mogelijk?” Zijn antwoord hierop is dat verandering een fundamentele, noodzakelijke structuur is van de menselijke rede, die we onvermijdelijk op de wereld projecteren om er grip op te krijgen.

De filosofische betekenis van verandering is veelzijdig. Het is de metafysische vraag naar de aard van de werkelijkheid, de existentiële uitdaging van onze vergankelijkheid en de ethische opdracht om veerkrachtig en wijs te leven. Uiteindelijk ontsluit deze beschouwing over verandering een diepere waarheid. Wij als mensen zijn geen statische wezens in een veranderende wereld, nee wij zijn de verandering. Ons lichaam vernieuwt constant zijn cellen, elke zeven jaar heb je eigenlijk een compleet nieuw lichaam. Onze geest zijn gedachten, onze identiteit is een verhaal dat zich steeds herschrijft. Om verandering te begrijpen, is het niet nodig erbuiten te gaan staan om haar in kaart te brengen, maar er middenin te gaan staan en haar te ervaren. De diepste filosofische betekenis van verandering ligt misschien wel in de volgende zin. Verandering geeft ons de mogelijkheid om de illusie van controle los te laten, de schoonheid van het vluchtige te omarmen en actief deel te nemen aan het altijd voortdurende, mysterieuze en creatieve proces van het bestaan zelf.


J.J.v.Verre.

 

donderdag 4 september 2025

Eeuwigheid.

 

Eeuwigheid is geen oneindige duur in de tijd. Het is oneindige diepte in het heden.


Er bestaat een geluid dat geen begin kent en geen einde draagt. Het is geen geluid van golven die ruisend de rotsen beroeren, geen stroming van de wind die zachtjes blaast of buldert. Het is een trilling die ons allen doordringt, een weerklank die niet toebehoort aan één stem, maar aan de stilte zelf: De Echo van de Eeuwigheid. De mens broos in zijn tijdelijkheid, luistert onophoudelijk naar dit onhoorbare refrein. Iedere ademtocht is een herinnering dat wij slechts gasten zijn in de woning van het zijn. Wij bouwden steden, verwoorden verhalen en beitelden namen in stenen alsof ze onuitwisbaar zouden zijn. Maar stenen verbrokkelen, verhalen vervagen en namen worden vergeten. Toch blijft er iets achter, een resonantie die ons overstijgt. Misschien is de eeuwigheid geen lineaire tijd zonder einde, maar een ruimte waarin alles samenkomt, verleden, heden en toekomst als gelijke tonen in een akkoord. Wanneer wij liefhebben, lijden of even stilstaan bij de schoonheid van een bloem, raken we heel even die ruimte aan. We voelen een echo die ons niet alleen verbindt met wat was, maar ook met wat altijd zal zijn.

De echo van de eeuwigheid is geen belofte van onsterfelijkheid in een persoonlijk lichaam. Het is eerder de gewaarwording dat ieder gebaar, hoe klein ook, een spoor achterlaat in het grotere geheel van het leven, zich eigenlijk incorporeert in het weefsel van het bestaan. Een glimlach, een woord van troost, een enkel gebed, zij verdwijnen niet, maar keren terug als golven in de oceaan van het zijn.

Daarom is de echo van de eeuwigheid niet iets dat we moeten zoeken in verre hemelen, maar in het wezenlijk trillen van ons eigen hart. Het klinkt in de stilte tussen twee zinnen, in de leegte na een afscheid of in de verwondering bij een nieuwe geboorte. Het is de stille bevestiging dat wij meer zijn dan stof, dat wij dragers zijn van een onbegrensde melodie.

Wie zich openstelt voor deze echo, ontdekt dat sterfelijkheid geen eindpunt is maar een poort. De dood dempt geen klank, maar laat de resonantie vrij. Eeuwigheid leeft niet buiten ons, maar door ons heen. Wij zijn haar instrumenten, zij onze onzichtbare componist. En zo klinkt zij voort, overal waar ogen sluiten en harten zich openen, als de echo van de eeuwigheid.

De echo van de eeuwigheid is niet enkel een poëtische metafoor, maar raakt aan fundamentele vragen die filosofen en mystici door de eeuwen heen hebben gesteld. Wat is tijd, wat is eindigheid en hoe verhoudt de mens zich tot het oneindige?

Er zijn heel wat filosofen welke zich over de eeuwigheid hebben uitgesproken, elk vanuit een ander perspectief. Plato onderscheidde de veranderlijke wereld van de zintuigen en de eeuwige wereld van de ideeën of vormen. Voor hem is de ziel verwant aan het eeuwige, ze herinnert zich het tijdloze waaruit ze afkomstig is. Voor Aristoteles was de kosmos zelf eeuwig, zonder begin of einde. Hij sprak over de “onbewogen Beweger “ als eeuwige oorzaak van beweging. Augustinus zag een scherp onderscheid tussen tijd en eeuwigheid. Tijd bestaat alleen in de schepping en in de ziel ( het heden van herinnering, aanschouwing en verwachting). God bestaat buiten de tijd, waarbij eeuwigheid een “eeuwig nu “ is. Boëthius en later Thomas van Aquino beschreven eeuwigheid als “volmaakte en tijdloze aanwezigheid van het geheel tegelijk “(totum simul). God ervaart niet opeenvolging, maar eenheid van alles. Spinoza zag eeuwigheid niet als oneindige duur, maar als de tijdloze manier van bestaan van de substantie ( God of natuur = Deus sive Natura). Wie de wereld begrijpt onder het aspect van de eeuwigheid ( sub specie aeternitatis), overstijgt zijn beperkte tijdelijkheid. Spinoza definieert het eindige als volgt: iets wordt eindig genoemd wanneer het kan worden beperkt door iets van dezelfde aard. Als voorbeeld: een lichaam is eindig omdat er altijd andere lichamen zijn die het kunnen begrenzen of veranderen. Voor Spinoza is eeuwigheid de tijdloze orde van de werkelijkheid en wij kunnen die ervaren zodra we het heden aanschouwen vanuit inzicht in het geheel. Pascal dacht over de nietigheid van de mens tegenover de oneindigheid van ruimte en eeuwigheid. Voor hem was eeuwigheid verbonden met geloof en de sprong naar God. Volgens Kant is tijd een vorm van onze ervaring, geen eigenschap van de dingen op zichzelf. Daarmee blijft eeuwigheid, een moeilijk denkbaar concept, want dat valt buiten ons ervaringskader. Hegel ziet eeuwigheid niet als iets buiten de tijd, maar juist als aanwezig in de dialectische ontwikkeling van de geest. Eeuwigheid openbaart zich in de geschiedenis zelf. Nietzsche introduceerde het idee van de eeuwige wederkeer, waarbij alles zich oneindig vaak herhaalt. Voor Nietzsche is de uitdaging of men zijn leven kan bevestigen alsof men het eeuwig opnieuw zou moeten leven. Heidegger verving het klassieke idee van eeuwigheid door een analyse van tijdelijkheid. De mens ervaart zijn eigen eindigheid en juist daarin kan hij zich openstellen voor het “zijn “ dat zich aan tijd onttrekt.

De boeddhistische filosofie ziet de idee van een vaste eeuwigheid vaak als een illusie. Alles is vergankelijk (anicca). Maar door verlichting kan men het tijdloze nirvãna realiseren, een ultieme staat buiten geboorte en dood. Maar afhankelijk van welke boeddhistische stroming je volgt, wordt dat gezien als een absolute staat daarbuiten, óf als een andere manier van zien waarin geboorte en dood zelf hun greep verliezen. De Vedanta en Indiase tradities zien Brahman, het Absolute, als eeuwig en onveranderlijk. Tijd behoort tot de illusoire wereld (maya), terwijl het Zelf (Atman) één is met het eeuwige. De New Age filosofie heeft geen strak omlijnd dogma omtrent eeuwigheid, zoals religies als het christendom of de islam dat wel hebben, maar er zijn wel een aantal veelvoorkomende ideeën en thema’s die telkens terugkomen. In plaats van een lineaire eeuwigheid “na de dood “ wordt eeuwigheid vaak gezien als een staat van zijn buiten tijd en ruimte. Het gaat om het ervaren van een “eeuwig nu “, waarin verleden en toekomst samenvallen. Eeuwigheid wordt niet gezien als een eindeloze tijd na de dood, maar als een tijdloos, grenzeloos bestaan van bewustzijn, waarin de ziel leert, groeit en uiteindelijk terugkeert naar eenheid met het goddelijke.

De echo van de eeuwigheid is geen geluid dat werkelijk door de lucht trilt, maar een ervaring die ons eraan herinnert dat het tijdelijke en het tijdloze verweven zijn. Zij doet een appel op ons om te luisteren naar de resonantie van ons eigen leven en te beseffen dat zelfs onze kleinste gebaren zich inschrijven in het oneindige patroon van het bestaan. In die zin is de echo van de eeuwigheid niet enkel een troostvolle gedachte, maar ook een oproep om bewust te leven, om onze beperkte tijd op aarde niet te verspillen en om te realiseren dat in ieder moment het oneindige doorklinkt. Eeuwigheid is geen oneindige duur in de tijd. Het is oneindige diepte in het heden.


zij is de ruimte van een vallend blad

dat in zijn val de herfst omvat

in zijn kiem een lente draagt

die wacht op het licht van wederkomst


het licht van een gestorven ster

dwaalt zonder doel of naam

maar raakt de rand van morgen

tekent hoop in het onbekende


in het nu, dat stil en helder is

ligt de eeuwigheid besloten

niet als een pad dat zich uitstrekt

maar als een adem die zich ontvouwt


daar waar ik en jij bestaan

buiten de greep van tijd

zal liefde blijven zoeken

naar zijn tijdloze expressie


eeuwigheid is meer dan tijdloos

maar een grens-loze oorsprong

een verwondering die blijft

een gedachte die zich herinnert


Dit gedicht is gebaseerd op een filosofie waarin het moment centraal staat als drager van de eeuwigheid, waarin liefde een tijdloze kracht is en waarin vergankelijkheid niet het einde betekent, maar een poort naar transformatie. Het is een pleidooi voor een existentiële intensiteit, een leven dat niet geleefd wordt in de lengte van tijd, maar in de diepte van ervaring.


J.J.v.Verre.

maandag 1 september 2025

Microtubuli en bewustzijn.

 

Misschien zijn wij niet de vluchtige vonk van onze neuronen, maar het duistere, kwantum-zingende lied dat ontstaat in de architectonische wonderwereld van onze microtubuli. Het magisch raakvlak waar de geest het lichaam ontmoet.

Een fascinerende vraag die raakt aan een van de grootste mysteries van de neurowetenschap luidt: Bestaat er een relatie tussen microtubuli en bewustzijn? De hypothese dat microtubuli een cruciale rol zouden spelen bij het ontstaan van bewustzijn is afkomstig van de beroemde Engelse wiskundige en Nobelprijswinnaar Sir Roger Penrose en de Amerikaanse anesthesioloog Stuart Hameroff. Deze hypothese wordt de Orchestrated Objective Reduction (Orch-Or) theorie genoemd. Microtubuli zijn de microscopische kleine eiwitstructuren die het cytoskelet van onze cellen vormen. Het cytoskelet of celskelet is een netwerk van vezels en buisjes dat de cel zijn stevigheid, vorm en beweeglijkheid geeft. Het bestaat uit verschillende soorten eiwitten, die meer zijn dan alleen een cellulair steigersysteem. Volgens sommige theoretici vormen zij de ultieme kwantum-scène- waarop het drama van het bewustzijn zich afspeelt. Penrose en Hameroff veronderstellen dat deze buisjes, vooral in de neuronen van de hersenen, delicate kwantumberekeningen kunnen uitvoeren, zoals kwantumcoherentie- en kwantumsuperpositie, die uiteindelijk collapsen (of reduceren) tot een klassieke toestand en dat deze momenten van gereduceerde kwantuminformatie subjectieve ervaringen of “ bewustzijnsmomenten “ genereren. Het is zeker een verleidelijke gedachte dat onze geest niet slechts een klassieke computer is van vurende neuronen, maar een diep kwantum georkestreerd fenomeen, geworteld in de fundamentele structuur van de materie zelf.

Hoewel de Orch-Or-theorie elegant en visionair is, wordt deze door de meerderheid van de neurowetenschappers en natuurkundigen met grote scepsis bekeken. De voornaamste kritiekpunten zijn dat de warme, natte en lawaaierige omgeving van de hersenen kwantumeffecten (zoals coherentie) veel te snel zou verstoren. Een proces dat we decoherentie noemen, namelijk het proces in de kwantummechanica waarbij een kwantumsysteem zijn samenhang (coherentie) verliest door interactie met zijn omgeving, waardoor het zijn kwantumkarakteristieken verliest en gedrag vertoont dat meer lijkt op de klassieke natuurkunde. Tot op heden ontbreekt er overtuigend experimenteel bewijs dat dergelijke kwantumeffecten op de voorgestelde schaal in de hersenen plaatsvinden. Kortom, het idee is een van de meest ambitieuze en speculatieve pogingen om bewustzijn te verklaren, maar het blijft een hypothese aan de rand van de mainstream wetenschap, meer een filosofisch gekleurd vergezicht dan een bewezen feit.

Maar welke argumenten hanteren Penrose en Hameroff om hun gelijk te krijgen? Zij hanteren een reeks diepzinnige, interdisciplinaire argumenten om hun controversiële theorie te verdedigen. Hun argumentatie is niet gebaseerd op één enkel bewijsstuk, maar op een reeks puzzelstukjes die volgens hen alleen door een kwantumbenadering in de microtubuli verklaard kunnen worden. Penrose spreekt over het onverklaarbare van het bewustzijn. Hij begint met een filosofisch, zowel wiskundig argument. Hij stelt dat menselijk begrip en bewustzijn niet-algoritmisch zijn. Ze kunnen niet worden nagebootst door een klassieke computer. Hij baseert dit op zijn interpretatie van de onvolledigheidsstellingen van Gödel, die aantonen dat er in formele systemen ware uitspraken zijn die niet binnen dat systeem bewezen kunnen worden. Deze stelling is een fundamentele stelling in de wiskundige logica die beweert dat elk consistent axiomatisch systeem, krachtig genoeg om elementaire rekenkunde te beschrijven, incompleet is. Want er zullen altijd ware uitspraken zijn die niet binnen dat systeem bewezen kunnen worden. Dit betekent dat er geen enkel systeem bestaat dat alle ware wiskundige feiten kan bewijzen en tegelijkertijd vrij is van tegenspraak. Een mens (een bewust wezen) kan die waarheid echter wél inzien. De implicatie die volgt: Er moet dus iets niet berekenbaar en niet conventioneel aan het werk zijn in onze hersenen. Penrose zoekt de verklaring in de kwantumwereld, waar het proces van golffunctiereductie (de collaps van mogelijkheden naar een realiteit) volgens hem een fundamenteel niet-algoritmisch proces is. Alleen een kwantumproces kan de eenheid van de bewuste ervaring verklaren. Onze ervaring is niet gefragmenteerd, we ervaren één, verenigd veld van bewustzijn (een stroom van gedachten en gevoelens), terwijl de hersenen uit talloze afzonderlijke, parallelle processen bestaan. Hoe integreren miljarden neuronen die op verschillende plekken en tijden vuren tot één enkele, coherente ervaring? Penrose en Hameroff stellen dat kwantumverstrengeling over enorme netwerken van microtubuli deze binding tussen ver uiteenliggende hersengebieden zou kunnen creëren, waardoor een verenigd kwantumveld ontstaat dat aan de basis ligt van de verenigde bewuste ervaring. Hameroff, als anesthesioloog, wijst erop dat anesthesiegassen bewustzijn uitschakelen zonder de hersenactiviteit( zoals op EEG te zien) volledig te stoppen. Neuronen blijven vuren, maar de organisatie van die activiteit verdwijnt. Anesthetica werken, volgens hun theorie, doordat ze zich precies nestelen in de microtubuli en de kwantumcoherentie daarin verstoren. Ze lossen de kwantumtoestand op en schakelen zo het bewustzijn uit, terwijl de klassieke neurale activiteit doorgaat. Dit is misschien een van hun sterkste empirische argumenten, want er is een directe correlatie tussen de potentie van een anestheticum en zijn vermogen om kwantumoscillatie- in microtubuli te beïnvloeden.

Waarom zagen zij de microtubuli als de ideale kwantummachine? Omdat ze volgens hen de perfecte structuur bezitten om kwantumeffecten te beschermen. Ze zijn geordend en gestructureerd, wat helpt bij het handhaven van coherentie. Hun holle inwendige zou kunnen fungeren als een zogenoemde golfgeleider voor kwantuminformatie. Eiwitten zoals tubuline, de bouwstenen van microtubuli, kunnen tussen kwantumstaten schakelen. Ze beweren dat microtubuli een afgeschermde omgeving bieden waar kwantumberekeningen lang genoeg kunnen standhouden om relevant te zijn voor bewustzijn en zo het decoherentie probleem kunnen omzeilen. Het is hierbij cruciaal te benadrukken dat dit argumenten vóór hun hypothese zijn, maar zeker geen algemeen aanvaard bewijs. De belangrijkste kritiek blijft dat de hersenen te warm, te nat en te rommelig zijn voor dergelijke delicate kwantumeffecten en dat bewustzijn waarschijnlijk een emergente eigenschap is van klassieke complexe neurale netwerken. Deze emergentie-theorie is de conservatieve, maar beter onderbouwde benadering. Haar kracht ligt in haar verenigbaarheid met de bekende biologie. We weten dat het manipuleren van neurale netwerken via drugs, laesies of elektrische stimulatie, het bewustzijn direct verandert. Daarbij zijn geen kwantumeffecten nodig om de werking van de hersenen tot nu toe te verklaren. Haar zwakte is dat ze het “moeilijke probleem “ van het bewustzijn nog niet heeft opgelost, want hoe exact subjectieve ervaring ontstaat uit vurende neuronen, blijft nog onopgehelderd. Het voelt voor velen ook als een verklaring die eigenlijk het grote mysterie omzeilt.

De opkomst van krachtige kwantumcomputers zou een game-changer kunnen zijn voor het testen van de Orch-OR-theorie en andere kwantumbewustzijnshypothesen. Het zou dan de eerste keer zijn dat we deze speculatieve ideeën in een gecontroleerde omgeving kunnen onderzoeken. We zouden een extreem gedetailleerd kwantummodel van een tubuline-eiwit en uiteindelijk van een hele microtubulus kunnen bouwen en draaien op een kwantumcomputer. We zouden dan kunnen onderzoeken of kwantumeffecten zoals superpositie en verstrengeling daadwerkelijk lang genoeg standhouden in de warme, complexe omgeving van een cel. Zo’n simulatie zou de theoretische grenzen kunnen berekenen. Maar…….ook al slaagt een kwantumcomputer simulatie erin alle voorspellingen van de Orch-Or hypothese te bevestigen, dan bewijst het nog steeds niet dat dit bewustzijn is. Het lost het filosofische “moeilijke probleem “ niet op hoe subjectieve ervaring ontstaat uit welke fysieke processen dan ook.

Ook een geïsoleerd, vitaal brein zou de ultieme laboratoriumopstelling zijn voor neurowetenschappers, maar het zou niet het ultieme antwoord kunnen geven. Het zou bijna alles kunnen ontrafelen over de mechanica van bewustzijn, maar het zou waarschijnlijk blijven zwijgen over het fundamentele mysterie van de subjectieve ervaring. We zouden dan wel de blauwdruk van de machine kunnen begrijpen, maar nog steeds niet weten hoe het voelt om die machine te zijn.

De volgende vraag welke ik mezelf stel heeft te maken met eerdere beschouwingen over bewustzijn en luidt: Zou een hypothese van een non lokaal bewustzijn nog kunnen interfereren met de microtubuli? En zo ja, zouden ze in zo’n model zelfs een ideale ontvanger of interface (antenne) kunnen zijn? In de Orch-Or-theorie zijn microtubuli al voorgesteld als een platform voor delicate kwantumeffecten. Kwantummechanica is zelf notoir non-lokaal, denk maar aan verstrengelde deeltjes die instantaan op elkaar lijken te reageren, ongeacht afstand. Een non-lokaal bewustzijnsveld zou deze inherent non lokale aard van de kwantummechanica kunnen gebruiken om microtubuli te beïnvloeden. De microtubuli zouden fungeren als de verankeringspunten of reduceerders waar het non-lokale bewustzijn een meetbaar effect uitoefent op de fysieke wereld door de zogenaamde “golffunctie collaps “ te sturen. Stuart Hameroff noemt zijn theorie niet voor niets Orchestrerende Objective Reduction. Maar wat orkestreert deze collaps? Penrose en Hameroff suggereren dat het gebeurt volgens de niet berekenbare wiskundige waarheden in de fundamentele ruimtetijd-geometrie. Een non lokaal bewustzijn zou dan die Orkestmeester kunnen zijn. Het zou de kwantumpotenties in de microtubuli begeleiden en sturen in de richting van specifieke uitkomsten, waardoor het de vrije wil, intentionaliteit en de eenheid van ervaring zou kunnen verklaren, die uit louter chaotische neurale activiteit moeilijk valt af te leiden. Het blijft echter een hypothese die zich nog aan directe wetenschappelijke verificatie onttrekt, maar het is een van de mooiste en meest ambitieuze pogingen om de kloof tussen geest en materie te overbruggen. De microtubuli zijn, in deze visie, het magische raakvlak waar de geest het lichaam ontmoet.



J.J.v.Verre.



Bronvermelding:


- Experimenten hinten naar quantumeffecten in de hersenen, Thomas Lewton, NewScientist,21 april 2022.

- Onvolledigheidsstellingen van Gödel, nl.m.wikipeia.org.

- Cytoskelet in beeld, Arjen Dijkgraaf, sciencelink.net, 3 december 2007.

- Gaat quantum computing de grenzen van medische vooruitgang verleggen? Journalistiek team, icthealth.nl, 31 augustus 2023.

- Microtubuli en Bewustzijn, Eric Wargo, reddit.com./ericwargo.com. 


zaterdag 16 augustus 2025

Het Licht.

 

                  - Fragment uit het (fictieve) Boek der Eerste Straling: 

En vóór den Tijd, eer de Sluiers van Aarde en Hemel waren gesponnen, sprak het Licht niet, doch wás. Geen Bron werd gezien, geen Oog aanschouwde den Oorsprong, want het Licht was ouder dan het zien. Het bewoonde de Leegte als een Koning zonder Rijk, wachtende, sluimerende, tot de Adem der Schepping het wekte.

En zij, die het Licht hebben aanschouwd, zeggen: Het woont in de Diepten des Harten, achter zeven Poorten, bewaakt door stilte. Wie de Poorten opent, ziet geen gedaante, hoort geen stem, maar wordt zelf het Lied dat de Sferen draagt. Want het Licht is geen gloed, maar het Weten dat er nimmer duisternis is geweest.

De Schaduw buigt voor het Licht, want zij is slechts de herinnering aan den Ochtend. Zij volgt Hem als de nacht de zon en verdwijnt wanneer Zijn Aangezicht verschijnt. En de Wijzen fluisteren: "Gij zijt gemaakt van hetzelfde Weefsel, O mens, van dezelfde Straling die het begin der tijden heeft gedragen".

Weet: wie zich aan het Licht overgeeft, verliest naam en vorm en vindt daarin den Naam die niet kan worden gesproken. In dat uur vergaat de kringloop van dagen en nachten en wordt het Hart een Tempel zonder muren, gevuld met het Eeuwige.  


In veel spirituele tradities is licht een metafoor voor God, Bron of Zijn. Spiritueel licht is de levende aanwezigheid van het goddelijke, die overal doordringt en alles in liefdevolle helderheid laat bestaan. In mystieke en non-dualistische tradities is het licht vaak een symbool voor puur bewustzijn of innerlijk ontwaken. In het boeddhisme is verlichting letterlijk verlicht worden, het duister van de onwetendheid verdwijnt en het licht van inzicht verschijnt. In de Vedãnta, een stroming binnen de Hindoestaanse filosofie, is het Zelf (Atman) licht, het verlicht alles wat je ervaart, maar wordt zelf niet gezien. In de New Age filosofie spreken we van “ lichtwerkers “ die heling brengen door bewustzijn en liefde, zij dragen het licht van de Bron. Spiritueel licht is het vermogen om te zien wat waar is, in jezelf, in anderen en in de wereld.

Licht is vaak gekoppeld als liefdevolle tegenhanger van duisternis. Zoals waarheid in plaats van illusie, liefde i.p.v. angst en eenheid i.p.v. afscheiding. Licht verdrijft duisternis, maar niet in strijd. Het openbaart wat verborgen was, geneest wat verwond was en verbindt wat afgescheiden leek.

In veel spirituele stromingen wordt gezegd dat het licht in jou je ware aard is. Zoals in de bijbel wordt vermeld: “Het Koninkrijk van God is binnen in u “(Lucas 17:21). Boeddhistische teksten spreken over het “stralende bewustzijn “ van de geest. In de mystiek van Meister Eckhart waar valt te lezen: In de kern van de ziel brandt een “vonkje “ van het goddelijke licht. Dit licht is niet iets wat je verwerft, maar wat je herinnert. Spirituele groei is het oplichten van de sluier, zodat het licht vrij kan stralen. Spiritueel licht is ook een kracht die je de weg wijst. De weg naar inzicht, inspiratie en intuïtie zijn allemaal aspecten van het licht. Ook kan het een beschermende rol vertolken, zoals in de zin: “Licht rondom mij”, waarbij het kan worden ervaren als een spiritueel schild. Ook kan het mensen motiveren, zoals het licht volgen of het licht zijn voor anderen.

Licht is datgene wat alles zichtbaar maakt, maar zelf onzichtbaar blijft. In spirituele zin is licht jouw ware aard, helder en liefdevol, grenzeloos en één met het universum.


Het Oerlicht.


In het zwijgen vóór het eerste trillen van de tijd, vóór de ademtocht van werelden, ademde het Oerlicht zichzelf uit. Geen zon, geen ster, geen vlam, doch slechts een onmetelijke glans zonder herkomst, zonder einde. Het was de wieg waarin de schepping droomde, de adem waaruit al wat is, ontwaakte, als een geslaagde reanimatie bij een nog ongeborene.

Dit licht woont niet enkel boven de hemelen, maar reikt er zelfs voorbij, als een eeuwige straling die geen enkele wereld kan omvatten. Het vouwt zich in de vezels van ons wezen, sluimert achter de sluier van gedachten, wachtend tot wij onze ogen sluiten om werkelijk te zien. Soms is het slechts een vonk, verborgen als dauw in het gras van de ziel. Soms is het een oceaan van straling die alles doordrenkt, tot zelfs de stilte zingt.

De schaduw kent dit Licht en buigt ervoor, niet uit nederigheid maar in herinnering, in herkenning. Ook zij is slechts het wachten op een terugkeer. Het Licht spreekt niet in klanken, maar in de stroom die door het hart beweegt, in het onuitgesproken weten: Er is geen scheiding, alleen één Zijn dat zich oneindig uitvouwt.

In Zijn gloed worden de contouren van het zelf doorzichtig. Tijd wordt een cirkel, ruimte een oceaan zonder oevers. Het is het gezang dat door de aderen van de sterren stroomt, het vuur dat in stilte in elke cel brandt.

En wie zich in dit Oerlicht laat dragen, merkt dat er geen pad is, alleen het eeuwige Nu, helder als de dageraad van de eerste dag, mild als een eeuwen lange omhelzing. Want hoe diep de nacht ook weeft, één straal is genoeg om het hart te herinneren dat het altijd van Licht is gemaakt.


J.J.v.Verre.


donderdag 14 augustus 2025

Compassie.

 

                 Compassie buigt niet van medelijden, maar van kracht


De stille erkenning dat jouw pijn mijn echo is en mijn stilte jouw schaduw. In die herkenning ontvouwt zich zorg, niet vanuit belofte noch verplichting, maar als vanzelfsprekende stroming van het samenzijn van bewuste energie.

Bestaat er een verschil tussen compassie en mededogen? Misschien bestaat er een subtiel verschil in nuance. Compassie komt van het Latijn compassio wat meelijden of meevoelen betekent. Het richt zich vooral op het gevoelsaspect, het emotioneel geraakt worden door het lijden of situatie van de ander. Het is de primaire reactie, je ziet of voelt iemands pijn en je hart reageert spontaan. Het woord mededogen is samengesteld uit twee Oudnederlandse elementen, namelijk mede wat betekent samen of tezamen en dogen, wat afkomstig is van het werkwoord dooghen/doegen, wat kan worden vertaald met nut hebben, van waarde zijn, maar werd ook gebruikt in de betekenis van lijden of ondergaan in samenstellingen. Letterlijk zou je mededogen kunnen vertalen als het samen iets ondergaan of samen het lijden dragen. Misschien zou je dan compassie kunnen definiëren als het openen van je hart, een spontaan empathisch gevoel. Mededogen daarentegen zou je meer kunnen zien als de daadwerkelijke uitdrukking van de verbondenheid. Een bewuste, zelfbewuste en transformerende reactie op het lijden, geworteld in een diep bewustzijn van de universele eenheid. In deze beschouwing heb ik geen onderscheid gemaakt tussen deze twee begrippen.

De spirituele betekenis van compassie gaat veel verder en dieper dan alleen medelijden of sympathie voor iemand die lijdt. Compassie wordt in spirituele tradities gezien als een wezenlijke deugd. Hiermee bedoel ik een innerlijke, essentiële kracht die voortkomt uit wie je in je diepste wezen bent. Compassie wordt hierbij niet gezien als iets dat je doet, maar als iets dat je bent, zodra je in contact komt met het wezenlijke van jezelf en het leven dat je met de ander beleeft. Een kracht die het hart opent voor verbondenheid met anderen en met het leven als geheel. Spiritueel betekent compassie de erkenning dat alle wezens verbonden zijn. Als je compassie voelt, erken je het lijden van een ander als iets dat ook jou raakt. Niet omdat je medelijden hebt, maar omdat je niet afgescheiden bent van de ander. In het boeddhisme betekent compassie (karuna) het spontaan verlangen om het lijden van andere wezens te verlichten, vanuit het inzicht dat wij allemaal deel uitmaken van dezelfde stroom van leven. Het wordt beschouwd als een van de belangrijkste kwaliteiten op het pad naar verlichting, zowel voor monniken als voor leken beoefenaars. In het boeddhisme wordt karunã gedefinieerd als: “De oprechte wens dat anderen verlost mogen worden van lijden”. Compassie is dus actief en betrokken, niet passief. Het is ook groter dan medelijden, het is het verlangen en de intentie om het lijden van anderen en van jezelf te verlichten. Compassie wordt als één van de Vier Onmetelijke Gemoedstoestanden beschouwd. Naast Mettã (liefdevolle vriendelijkheid), Muditã (vreugde over het geluk van anderen) en Upekkhã (innerlijke balans en helderheid). Compassie (Karunã) vormt hierin de reactie van het hart op het lijden van anderen, net zoals mede vreugde (Muditã) de reactie is op hun geluk. De historische Boeddha wordt vaak gezien als een belichaming van compassie en wijsheid. Zijn verlichting was niet slechts voor zichzelf, maar hij besloot zijn inzichten te delen uit mededogen met alle voelende wezens. In het boeddhisme is het essentieel dat compassie samenkomt met wijsheid. Compassie zonder wijsheid kan blind of naïef worden, terwijl wijsheid zonder compassie koud of afstandelijk kan zijn. De Boeddha onderwees dat ware spirituele groei ontstaat wanneer je lijdt met begrip (je doorziet oorzaken van lijden helder) en vervolgens handelt met mededogen (je doet wat je kunt om lijden te verlichten). De boeddhistische filosofie cultiveert compassie door meditatie op compassie, ethisch leven en door engagement in de wereld, waarbij niet alleen iets vanuit het innerlijk ten toon wordt gesteld, maar ook maatschappelijk, zoals je inzetten voor vrede, sociale rechtvaardigheid en ecologische zorg.

Compassie is een onvoorwaardelijke liefdevolle houding, zonder oordeel of behoefte aan beloning. Het is de kracht die het ego overstijgt, want je handelt niet vanuit eigenbelang, maar vanuit pure medemenselijkheid of ultieme liefde. Compassie is niet alleen gericht op anderen, maar ook op jezelf. Want spirituele groei vereist zelf compassie, dat wil zeggen jezelf met mildheid bejegenen, ook in je imperfectie. Door compassie te beoefenen transformeer je jouw innerlijke wereld, waarbij je hart zachter en wijzer wordt en beter afgestemd op het welzijn van het geheel.

In veel tradities wordt compassie gezien als een genezende kracht. Het heelt wonden, niet alleen van anderen, maar ook je eigen innerlijke pijn. Vanuit compassie ontstaat vaak diepe wijsheid, omdat je leert kijken met de ogen van begrip en liefde in plaats van angst en oordeel. Compassie is een beoefening, net als meditatie of gebed. In het boeddhisme en christendom wordt compassie bewust gecultiveerd, bijvoorbeeld door meditaties als Metta (liefdevolle vriendelijkheid) of door het volgen van het voorbeeld van Christus, Boeddha, of andere wijzen.

In het analytisch idealisme is compassie de natuurlijke taal van het ene bewustzijn dat zichzelf herkent in de ander. En in dat herkennen, zich herinnert dat er uiteindelijk geen ander is.

In het non-dualisme is compassie geen handeling van iemand, maar het stille stralen van liefde dat vanzelf ontstaat wanneer je ziet dat jij de ander bent en dat er in wezen nooit twee zijn geweest.

Samenvattend is compassie de spirituele erkenning dat jouw welzijn onlosmakelijk verbonden is met dat van anderen. Een hartkwaliteit van liefde, zachtheid en het verlangen om lijden te verlichten, in jezelf en in de wereld. Ik ben jij, jij bent mij en wij zijn zij met ons erbij.


J.J.v.Verre.


Bronvermelding:


- De Metta Meditatie, ook bekend als de liefdevolle vriendelijkheid meditatie, is een klassieke boeddhistische beoefening die het hart opent en compassie ontwikkelt. Voor jezelf, voor anderen en uiteindelijk voor alle levende wezens. De meditatie bestaat uit het herhalen van innerlijke wensen of zinnen die liefdevolle intenties uitdrukken. Deze worden eerst gericht op jezelf, daarna op anderen.

- Mededogen, Spirituele Filosofie, 1 april 2011.


woensdag 6 augustus 2025

Het verstilde licht in het voorbijgaan.

 

 vergankelijkheid van voetstappen geschreven op het natte strand

Vergankelijkheid:
In het volledig omarmen van het tijdelijke, raken we soms, vluchtig, het tijdloze aan.


De spirituele betekenis van vergankelijkheid, de eigenschap dat alles eindig is en verandert, is een diep en universeel thema in bijna alle spirituele en filosofische tradities. Het kan worden gezien als een fundamentele waarheid die tot bevrijding en wijsheid kan leiden en die je van de eeuwigheid laat proeven in een druppel tijd. In het boeddhisme is vergankelijkheid (anicca) een van de drie kenmerken van het bestaan. Samen met lijden (dukkha) en niet-zelf (anatta). Het niet-zelf kan je samenvatten als de bevrijdende ontdekking dat er geen vast “ik “bestaat, maar slechts een stroom van vergankelijke verschijnselen, waarmee je je niet langer identificeert. Alles verandert constant, gedachtes, emoties, situaties, maar ook het fysieke lichaam. Vasthouden aan wat verandert, veroorzaakt lijden. Door anicca te aanvaarden, ontstaat innerlijke rust. Je leert om los te laten, in het nu te leven en ware vrijheid te vinden buiten gehechtheid. In het hindoeïsme en de Advaita Vedanta bestaat de cyclus van samsara. Het aardse leven is vergankelijk (maya), een illusie die ons afleidt van het eeuwige (Brahman). Identificatie met het tijdelijke (lichaam, bezit of status) leidt tot reïncarnatie. Bevrijding (moksha) wordt het besef genoemd dat je ware zelf (Atman) onvergankelijk is en leidt tot eenheid met het eeuwige. Ook het christendom roept: “Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren” (Genesis 3:19), wat herinnert aan nederigheid en gericht op het goddelijke. De vergankelijke wereld is een doorgang naar het eeuwige leven. Ook memento mori (gedenk te sterven) dient als spirituele oefening. Liefde en compassie zijn de enige onvergankelijke waarden. Ook de islamitische mystiek, het soefisme, ziet vergankelijkheid als liefdesdaad: Alles keert terug naar God. “Wij behoren God toe en tot hem keren wij terug “. De wereld is een spiegel die Gods schoonheid tijdelijk reflecteert. Loslaten leidt tot eenwording met het Eeuwige. Ook binnen het taoïsme is vergankelijkheid als een natuurlijke cyclus onderdeel van de Dao, zoals seizoenen wisselen, zo komen en gaan levens. Zij hanteren het begrip Wu Wei: Door niet te vechten tegen verandering, stroom je mee met de natuurlijke orde. Dit brengt harmonie en vrede.

Binnen de opvattingen van moderne spiritualiteit is verbondenheid een belangrijk item. Alles is onderling afhankelijk en in beweging. Vergankelijkheid herinnert aan onze rol in het web van leven. Poëtisch vertaald: Vergankelijkheid is de nederige leraar die ons toevertrouwt: Jij bent niet de spin in het web, maar één draad in het eeuwige weefsel van leven. Wees zacht. Geef terug. Vertrouw de cyclus. Als we dit leren te begrijpen verschuift ons leven van consumptie naar participatie en dat zou onze primaire rol moeten zijn. Ook de ecologische roep om wijsheid doet ons beseffen dat ook menselijke beschavingen vergankelijk zijn en moedigt aan om onze aarde als levende entiteit te respecteren.

De transformatieve kracht van vergankelijkheid uit zich in vrijheid, want als niets blijft, hoeft niets vastgehouden te worden. Het uit zich ook in dankbaarheid, omdat dingen eindig zijn, worden ze kostbaar. Alleen in het nu kun je schoonheid ervaren die straks verdwenen is. Er bestaat een zogenoemde spirituele urgentie, namelijk het besef van eindigheid moedigt aan om te leven met doel en diepte. Vergankelijkheid bevrijdt doordat ze ons niets laat bezitten, zelfs onszelf niet. Hierdoor kunnen we alles ervaren zonder erdoor gevangen te worden. De vraag is alleen: durven we deze bevrijding toe te laten? Een Zen gedachte formuleert het als volgt: “De herfstbladeren vallen niet omdat ze sterven, maar omdat ze voltooid zijn. Hun vergankelijkheid is hun volmaaktheid “. Vergankelijkheid is uiteindelijk een poort naar eeuwigheid: door het tijdelijke volledig te omarmen, raken we de tijdloze essentie van het bestaan aan.


De herfstwind strijkt langs de takken, waardoor de esdoorn zijn laatste bladeren verliest. Ze dwarrelen neer, goud geel en roestrood en vleien zich neer op de vochtige aarde. Het proces van vergaan en ontbinding volgt. Het is geen tragedie, maar een heilig ritueel van terugkeer, zonder vernietiging, maar een transformatieve vorm van wederkeren naar de bron. Een lichaam, of het nu een mens, dier of boomblad betreft, vergaat door bacteriën, schimmels en insecten. Moleculen breken af tot mineralen en stikstof, koolstof en calcium worden voedingsstoffen voor nieuwe levensvormen. De dood voedt het leven.

Vergankelijkheid is de onzichtbare draad die door alles weeft. Het is het zachtjes vervagen van een herinnering, de rimpel welke zich manifesteert na een lach, het moment waarop een glas water uit je handen ontsnapt en in duizend scherven op de vloer ligt. Het is het besef, soms plotseling en onmenselijk, soms zachtjes kabbelend als een beekje, dat niets blijft. Niet ons lichaam, niet onze liefdes, niet onze successen, niet onze pijn. Deze fundamentele onvastheid van het bestaan, kan aanvankelijk als een bedreiging voelen. We bouwen muren van bezit, proberen om de toekomst te beheersen, houden vast aan een gekozen identiteit, maar diep van binnen weten we: het is zinloos. Maar toch blijven we bouwen uit angst voor de leegte die achter de muur schuilt. Maar die muur brokkelt altijd af. Steen na steen. En juist hierin schuilt de paradoxale bevrijding. Want wanneer we de vergankelijkheid werkelijk durven te aanschouwen, zonder vlucht, ontvouwt haar spirituele betekenis zich als een lotusbloem. Het leert ons loslaten. Het besef dat de mooie momenten zoals een zonsondergang, een emotionele omhelzing of de mystieke geluiden van een regenwoud, zo kostbaar zijn, juist door het feit dat ze voorbijgaan. Daarom verdient het onze scherpe aandacht. We leren daardoor aanwezig te zijn. In het ultieme nu. In de volheid van de ademhaling, in de textuur van dit licht op de muur, in het geluid van die ene vogel. Vergankelijkheid is de strenge, maar wijze leraar die ons onderricht in kijken, luisteren en voelen. Dit is het. Dit is het leven zelf, stromend door je vingers. Pak het niet vast, maar ervaar het. Vergankelijkheid ontmaskert onze illusies van controle en permanentie. We hechten ons aan ideeën van onszelf, aan bezittingen, aan relaties, alsof ze rotsen zijn in een levensstroom. Maar de vergankelijkheid toont dat het allemaal water is, constant stromend, steeds veranderend. Deze confrontatie kan voelen als leegte, maar is in werkelijkheid ruimte. Ruimte om niet langer te strijden tegen de natuur van het leven zelf. Ruimte om mee te stromen met de Dao, zoals de Taoïsten zeggen, in harmonie met de natuurlijke cycli van groei, verval en wedergeboorte. Het leert ons Wu Wei, handelen door niet te forceren. Spirituele tradities wereldwijd zien in deze vluchtigheid geen nihilisme, maar een boodschap van transcendentie. Het Christendom herinnert ons met Memento Mori aan onze sterfelijkheid, niet om angst aan te jagen, maar om ons te richten op wat eeuwigheidswaarde heeft, zoals liefde, compassie en genade.

De diepste laag van vergankelijkheid raakt aan het mysterie van het Zijn. In het volledig omarmen van het tijdelijke, raken we soms, heel vluchtig, het tijdloze aan. Net zoals de stilte tussen twee noten muziek maakt, zo openbaart het besef van eindigheid een achtergrond van eeuwigheid. In het zien van de leegte van de vorm, ontwaren we de vormloze volheid. Het is het besef dat terwijl de golven (ons individuele bestaan) constant komen en gaan, de oceaan (het Bewustzijn, God) altijd is. Onze ware natuur, suggereren mystici, is als die oceaan, ongeboren, ongedeeld en onvergankelijk. Het sterven van de golf is een terugkeer, niet een vernietiging.

Vergankelijkheid is daarom uiteindelijk een oefening in diepe liefde en radicale aanvaarding. Het vraagt moed om te leven met open handen, om te houden wetende dat afscheid ingebakken zit, om schoonheid te koesteren wetende dat ze weer vervaagt.

De esdoorn is nu helemaal kaal. Zijn bladeren vergaan in de aarde, worden humus en voeden nieuwe wortels. Er is geen sprake van verlies, alleen van transformatie. Zo gaat het met ons allemaal. Vergankelijkheid is geen doodsklok, maar de stille wijzer die ons wijst naar de eeuwigheid in het huidige moment. Het is de grond van onze dankbaarheid, de bron van onze aanwezigheid en de stille getuigen van een Licht dat, zelfs in het meest vluchtige herfstblad, nooit echt dooft. Want het Licht verdwijnt nooit, ook al vergaat de vorm die het draagt. We moeten niet treuren om het vallende, maar om te ontwaken in het zijn, in het hier en nu, in de heilige stroom van het voorbijgaande. Want alleen daar, in het hart van de verandering, vinden we de onvergankelijke stilte. Vergankelijkheid is de vluchtige vorm waarin de eeuwigheid zich ontvouwt als een bevrijdende dans van licht en loslaten. Die elk voorbijgaand moment tot een echo van het onvergankelijke maakt. Want in de zachte overgave aan wat vergaat, raakt de ziel aan wat altijd blijft.



de dag ontwaakt in gouden pracht

maar sluimert reeds naar nacht

wat bloeit in zonlicht, jong en zacht

verbleekt in schaduw, stil gebracht


een blad dat loslaat van de tak

door wind verjaagt op een dak

geen hand die tijd weer vast kan grijpen

geen stem die eeuwigheid kan schrijven


de spiegel toont een vaag portret

van wie men vroeger was

lijnen die woorden vermeden

van dagen die voorbij gleden


toch leeft in elk vervangend uur

een troost om pijn te verzachten

dat niets voor altijd hoeft te blijven

maakt beleving bewust in gedachte


een wolk die langzaam wordt ontweven

doet niets dan drijven in bestaan

geen wil, geen strijd, alleen gegeven

vergaan is slechts een andere baan


wat blijft is niet wat vast wil houden

maar wat beweegt in stille kracht

zoals een echo uit de hemel

verlicht in heldere sterrennacht


J.J.v.Verre.


vrijdag 1 augustus 2025

De Olielamp.

 

De spirituele betekenis van een olielamp: licht ontstaat alleen als iets zich opoffert. Olie wordt vuur, de lont verbrandt en zelfs het glas draagt de rooksporen. Zo zweeft jouw ziel tussen geven en ontvangen: een kwetsbare vlam, gevoed door alles wat je durft los te laten.


Als symbool van licht, tijd, offer en stilte, draagt ze een rijke symboliek in verschillende spirituele tradities. Geen voorwerp is zo nederig en zo heilig. Geen licht is zo menselijk als dit licht. Een vlam gevoed door offer, een schijnsel dat brandstof verbruikt om te bestaan, net zoals de ziel zich verteert om te stralen. De olie zwijgt. Ze geeft zich zonder geluid, laat zich opzuigen door de pit, wordt vuur, licht en warmte en verdwijnt weer. Zij herinnert ons: alle licht komt ergens vandaan. Een vlam leeft van iets dat zich laat verteren. Licht hoeft niets uit te leggen. Het spreekt door te bestaan. Door olie te worden tot glans. Door stilte te worden tot antwoord.


In het schijnsel van een eenvoudige olielamp schuilt een wereld die groter is dan het licht dat zij verspreidt. Een wereld van herinnering, devotie en innerlijke rust. De olielamp is geen pronkstuk van technologie, geen vlammende kracht als de zon, maar een tedere fluistering van licht. Een baken dat niet slechts duisternis verdrijft, maar ook de geest richting geeft. Niet het vuur schijnt het felst, maar de vlam die trouw brandt in stilte. Maar waar zou die vlam zijn zonder haar omhulsel? Het glas van de lamp is als de huid van de menselijke ziel, kwetsbaar, maar beschermend voor het vuur dat in hem leeft. Het is het doorzichtige wapen tegen wind en wanorde. Zonder glas zou de vlam doven bij de minste ademtocht van chaos. Wat vuur beschermt, is het stille schild waar licht in durft te leven. Het glas vervult een dubbele rol: het bewaart de vlam, maar laat ook haar warmte straling door. Het is dus niet slechts barrière, maar ook boodschapper. In zijn transparantie ligt een spirituele les: dat bescherming en openheid samen kunnen bestaan. Net als een mens die zich soms moet terugtrekken om zijn innerlijke vuur te behoeden, maar daardoor juist helder blijft stralen naar buiten. Glas dat niet blokkeert, maar draagt en draagt door, als een ziel die leert beschermen zonder te verbergen. Soms is het glas beslagen, door adem of tijd. Dan vervaagt het licht, niet omdat het minder is, maar omdat het zicht vertroebeld is. Dat herinnert ons eraan hoe makkelijk onze waarneming verstoord kan raken, net zoals de helderheid van geest ook onderhoud vraagt. Beslagen glas laat zien: zelfs licht moet onderhouden worden, wil het blijven spreken. In vele culturen is het ontsteken van een olielamp een handeling van diepe betekenis. De vingers die de lont aansteken doen meer dan alleen vuur laten ontbranden. Ze wekken een intentie. Of het nu gaat om een gebed, een meditatie, een eerbetoon aan het goddelijke of een innerlijke reflectie, het licht dat voortkomt uit olie en vuur is geladen met ziel. In elk vonkje leeft een gebed, een hoop die fluistert zonder stem.

De olie zelf, langzaam brandend en geurend naar een oude traditie, staat symbool voor voeding van binnenuit. Zoals de lamp zonder olie niet kan branden, zo kan de mens zonder spirituele voeding niet verlicht zijn. Het is een uitnodiging om onszelf te vullen met wijsheid, vrede en mededogen, om ons innerlijke reservoir te onderhouden, zodat het vuur van ons bewustzijn helder blijft branden. Een lichaam leeg van liefde dooft, als een lamp zonder olie.

De lont is bescheiden, maar essentieel. Zij zuigt de olie omhoog, vormt een brug tussen het materiële en het spirituele. Stil, geduldig vezel voor vezel. Zoals wortels water omhoog halen. Zoals adem zuurstof naar je longen brengt. De lont doet waar licht van leeft, het verbindt de diepte met de hoogte. Zonder hem blijft de olie verborgen als een onontgonnen schat. Zonder hem blijft licht een droom. In haar broze textuur schuilt het idee van overgave, namelijk wie zich verbindt met hogere waarden, brandt met betekenis. Niet in vernietiging, maar in transformatie. Het vuur dat haar consumeert, maakt haar tot licht. Jouw lont is datgene wat jouw innerlijke bron omhoog haalt, zoals een dagelijkse gewoonte, een moment van overdenking, een stukje muziek of iets simpels dat jou verbindt met wat je voedt. De lont offert zichzelf uiteindelijk op, laat zich door het vuur verteren om licht te kunnen geven. Dat zou toch ons hoogste doel moeten zijn, om iets van onszelf te geven en daarmee de wereld om ons heen te verlichten. Brand mij niet uit, maar laat mij gloeien in wat ik geef. Wanneer een olielamp brandt in stilte, is het alsof de tijd vertraagt. Het flikkeren nodigt uit tot stilstand en bezinning. Als de lamp begint te roken, danst de vlam onrustig en verduistert het licht. Dan moet de pit worden geknipt, om de verkoolde top  te elimineren. Anders verstikt de lont in zijn eigen as. In de golvende beweging van haar vlam zien we onze eigen gedachten weerspiegeld, soms rusteloos, maar in de juiste sfeer vredig wiegend. Het is een invitatie tot wakkerheid, tot aanwezigheid. Niet alleen kijken, maar zien. Niet alleen denken, maar voelen. De vlam danst zacht zoals de ziel beweegt als niemand kijkt. De olielamp leert dat spiritualiteit niet luid hoeft te zijn. Ze fluistert. Ze ademt zacht. Ze verlicht zonder te verblinden. En in die eenvoud ligt haar kracht. Want waar het uiterlijke vuur dooft, blijft het innerlijke licht bestaan. Als het vuur verdwijnt, blijft het licht achter in wie het zag.

Wanneer een olielamp brandt in stilte, glas glanzend in schaduw en vlam, dan is het geheel een miniatuur van de menselijke ervaring. Olie als voeding, lont als overgave, vuur als ziel en glas als bescherming. Elk onderdeel op zichzelf eenvoudig, maar samen een prachtig en heilig instrument van aanwezigheid.

De olielamp bezint zich spiegelend op zijn aanwezigheid en mompelt: jouw licht is gesmolten duisternis, jouw olie offert zich als brandstof, jouw lont laat zich tot as verteren, jouw glas draagt het roet als littekens van licht en toch blijft jouw vlam dansen, gevoed door wat zich geeft. Zo ben jij, een tijdelijke vlam die eeuwigheid proeft, zwevend op de adem van wat je durfde los te laten in de nacht. Zo wordt jij licht, door telkens te kunnen schenken wat je vasthield.  


Spirituele weerspiegeling van de olielamp als metafoor voor het menselijk bestaan:

- Jij bent de olie: je liefde, je moeite, je ervaringen, je dagelijkse leven.

- Jij bent de lont: je gerichte aandacht en intentie, je keuzes,

- Jij bent de vlam: je levendige bewustzijn, dat steeds verandert.

- Jij bent het glas: je fysieke aanwezigheid en levenspad, je kwetsbaarheid.

Je ziel vind je niet ergens, maar in hoe deze elementen samenkomen. In het branden zelf. In de warmte van verbinding. In de kwetsbaarheid van het glas en in de stilte tussen de vonken. Je ziel is nimmer een verloren voorwerp, maar is het licht dat verschijnt wanneer je volledig deelneemt aan je eigen bestaan. Je ziel vraagt geen vondst, maar erkenning: Je bent al het licht dat je zoekt en het brandt in elke cel die weet dat het licht is.


J.J.v.Verre.