zaterdag 15 november 2025

Een reis naar een Betekenisvol Universum

 

Het boek The Sapient Cosmos, stelt dat het traditionele fysieke wereldbeeld (fysicalisme) tekortschiet wanneer het gaat om het verklaren van bewustzijn, complexiteit en betekenis en pleit voor een nieuw paradigma waarin informatie de brug vormt tussen een fundamenteel bewustzijn en de fysieke werkelijkheid. Het ziet de kosmos niet louter als een mechanisch functionerend geheel, maar als een sapient (wijs) universum dat via complexe systemen, bewustzijn en betekenis zichzelf leert kennen.


In deze beschouwing passeert de inhoud van dit boeiende boek en tevens geef ik een vraaggesprek weer tussen de schrijver James Glattfelder en de interviewer Hans Busstra (Essentia Foundation), gezien op YouTube.

Het vraaggesprek met James Glattfelder is meer dan een intellectuele uiteenzetting, het is een narratief van een zoektocht. Het volgt de boog van een persoonlijke ontdekkingstocht die uitmondt in een allesomvattende visie op de kosmos en biedt een krachtig antwoord op wat velen ervaren als de leegte van het moderne, materialistische wereldbeeld. De reis naar een betekenisvol universum verloopt vanaf de Fysicalistische teleurstelling naar Idealistische openbaring. Glattfelder's reis begint herkenbaar, als de naïeve verwondering van een tiener die denkt dat de theoretische natuurkunde alle antwoorden zal geven, gevolgd door de desillusie dat ze juist de grootste vragen onbeantwoord laat. Dit is het startpunt van een intellectuele omzwerving die hem via complexiteitswetenschap en de filosofie leidt naar het werk van denkers als Bernardo Kastrup en de ervaringskennis van mystici en psychonauten. Onder psychonauten verstaan we mensen die verkennen en experimenteren met veranderde bewustzijnstoestanden, vaak met behulp van psychoactieve stoffen zoals LSD, psilocybine en mescaline, om inzicht te krijgen in de menselijke conditie en het spirituele. Ze gebruiken hierbij een methodologie om de subjectieve effecten van veranderde bewustzijnstoestanden te beschrijven en te analyseren. De reis van Glattfelder is essentieel, omdat ze de legitimiteit van zijn synthese versterkt. Dit is geen dogmatisch geloof, maar een conclusie die voorkomt uit een eerlijke, kritische zoektocht. Zijn frustratie over het "shut up and calculate "-dogma binnen de natuurkunde en de marginalisering van de filosofie is voelbaar en nodigt in dit geval de lezer uit om ook de eigen, vaak onbewuste, metafysische aannames te bevragen.

De kern van Glattfelder's betoog is de synthese die hij "Syncretisch Idealisme " noemt. Dit is geen nieuw, uit het niets verzonnen dogma, maar een eclectische en pragmatische integratie van inzichten uit verschillende domeinen.

- Het idealistische uitgangspunt: Bewustzijn is fundamenteel. Het is het primaire veld waaruit alles ontstaat.

- De natuurkunde als beschrijving: De fysieke wereld is een afgeleide, geëmaneerde realiteit, die we via informatie en computationele  processen kunnen beschrijven

- De complexiteitswetenschap als mechanisme: Het universum ontwikkelt zich in de richting van complexiteit. Eenvoudige regels genereren complexe structuren en deze structuren (zoals hersenen) fungeren niet als producenten, maar als kanalen voor het fundamentele bewustzijn. 

- De ervaringskennis als validatie: De mystieke, sjamanistische en psychedelische tradities bieden een eerste-persoons-empire van deze non fysieke realiteit. Ze zijn pioniers die het terrein in kaart hebben gebracht.

De grote kracht van deze synthese is dat ze de kloof tussen de wetenschap van de derde persoon (objectieve waarneming) en de spiritualiteit van de eerste persoon (subjectieve ervaring) probeert te overbruggen. Hij weerlegt het idee dat deze domeinen onverenigbaar zijn, in zijn visie beschrijven ze simpelweg verschillende niveaus of manifestaties van dezelfde onderliggende, bewuste realiteit.

De implicaties: Van kosmisch nihilisme naar participatief doel. De consequenties van dit wereldbeeld zijn diepgaand en transformatief.

- Een betekenisvol universum: In tegenstelling tot het "kosmisch nihilisme " van het materialisme, is het universum van Glattfelder sapient (wijs) en doelgericht. Het heeft een inherente wil tot complexiteit en lijkt ernaar te streven zichzelf te leren kennen via geïndividualiseerde bewustzijnsdragers.

- De rol van lijden: Het aangrijpende verslag van Christopher Bache voegt een existentiële laag toe. De rol van Bache in het interview is cruciaal en multidimensionaal. Hij fungeert niet zomaar als een voorbeeld, want zijn werk is de existentiële en empirische hoeksteen van Glattfelder's betoog. Glattfelder benadrukt dat het Westen de ervaringskennis van niet-alledaagse bewustzijnstoestanden heeft gemarginaliseerd. Bache is het tegenovergestelde van die marginalisering. Hij is een systematisch onderzoeker, want hij benadert het psychedelische domein niet als een recreatieve gebruiker, maar een academicus en wetenschapper. Zijn drieënzeventig sessies over twintig jaar vormen een ongekende, rigoureuze dataset van eerste-persoonservaringen. Zijn werk kan worden gezien als de "Missing data " van de spiritualiteit. Terwijl sjamanen en mystici vaak vanuit een cultureel ingebedde traditie opereren, doet Bache dit als een moderne westerling. Hij biedt een verslag dat intellectueel toegankelijk en herkenbaar is voor een sceptisch, academisch publiek. Bache's ervaringen gaan veel verder dan alleen maar gevoelens van eenheid. Zij leveren specifieke, consistente inzichten op die de metafysische claims van het idealisme ondersteunen. Zoals een intelligente en doelgerichte kosmos. Het centrale inzicht uit Bache's reizen is dat er een structurerende, liefdevolle intelligentie schuilgaat achter de werkelijkheid, welke hij "the Beloved " noemt. Dit is een directe empirische aanwijzing voor het "sapiente "(wijze) karakter van de kosmos dat Glattfelter beschrijft. Een gestructureerd transcendent rijk, zo ziet hij zijn beschrijvingen van opeenvolgende, dieper wordende lagen van bewustzijn (van de " Diepe zee van Lijden " naar "Diamanten Helderheid ") suggereren dat het niet-fysieke domein geen chaotische, willekeurige "hallucinatie " is, maar een gestructureerde, verkenbare realiteit met zijn eigen wetmatigheden. Bache is ook degene die het Lijden herdefinieert. Dit is misschien wel de meest diepgaande bijdrage. Bache's werk biedt een radicaal nieuw perspectief op lijden, namelijk lijden met een doel: Zijn intense ervaringen van collectief lijden worden niet gepresenteerd als zinloos leed, maar als een  "reinigingsfase " en een offer dat deel uitmaakt van een groter kosmisch proces. Incarnatie als een centraal thema: Het ultieme doel van het universum, volgens Bache's ervaring, is niet alleen maar transcendentie (eenwording), maar de incarnatie van transcendentie in het fysieke. Waarbij eenwording de staat van bewustzijn is, die men bereikt wanneer men volledig transcendeert. Lijden is de donkere, noodzakelijke tegenpool die deze incarnatie mogelijk maakt en betekenis geeft binnen het kosmische spel ("Leela "). Dit geeft een diepe, zij het uitdagende, zin aan het menselijk bestaan. Bache's verhaal is niet geromantiseerd. Glattfelter benadrukt de enorme persoonlijke kosten, zoals de prijs van die opgedane kennis: Bache kwam niet ongeschonden uit zijn reizen. Het was een lijdensweg die tien jaar van re-integratie vereiste. Dit toont de ernst en het gevaar aan, want dit is geen gemakkelijke spirituele snelkoppeling. Voor Bache hadden zijn ervaringen realiteitswaarde, ze voelde realistischer aan dan de nuchtere werkelijkheid en dat is een krachtig argument tegen de afwijzing ervan als "slechts een drugs ervaring". Het zet onze alledaagse realiteit juist in een vreemd daglicht. Christopher Bache is voor Glattfelter de cruciale brug tussen de abstracte theorie van het syncretisch idealisme en de levende, ademende en soms pijnlijke realiteit ervan. Met Bache wordt Glattfelter's betoog een verslag van een empirische ontdekkingstocht, Bache voorziet de theorie van: Empirische onderbouwing, existentiële diepte en zeker ook geloofwaardigheid. Hij is in wezen de held in Glattfelter's verhaal: De moedige pionier die de diepten van het bewustzijn verkent en terugkeert met een kaart die aantoont dat de kosmos inderdaad bewust, intelligent en betekenisvol is.

- Een nieuwe ethiek: Als alles fundamenteel bewustzijn is en wij er onderdeel van zijn, volgt daar een directe ethische imperatief uit. De ecologische crisis en sociale wreedheid zijn geen abstracte problemen, maar symptomen van een metafysische vergissing, namelijk de illusie van afgescheidenheid.

- Wetenschap als spiritueel instrument: Glattfelter pleit niet voor het vervangen van wetenschap door spiritualiteit, maar voor een "wetenschappelijke spiritualiteit ". Hierbij gebruik je de wetenschap om de consensusrealiteit te begrijpen en spiritualiteit om je eigen bewustzijn te transformeren naar meer geluk en compassie.

Samenvattend is het bovenstaande een uitnodiging. Het daagt ons uit om ons dogmatisme los te laten, of dat nu het fysicalistische dogma van "het is allemaal materie " of het religieuze dogma van "het staat allemaal in een boek " is. Het moedigt aan om open te staan voor niet-rationele vormen van kennis, zoals symbolische cognitie en directe ervaring, zonder de rationaliteit te verloochenen. Ik ben jij en jij bent mij. Wij zijn zij, met ons erbij.


J.J.v.Verre.


Bronvermelding:

- Shut up and calculate, betekent: stop met filosoferen over de betekenis van kwantummechanica en focus je op het maken van berekeningen die werken.

- The Sapient Cosmos, James B. Glattfelder, EAN:9781803414058.

- LSD and the mind of the Universe, Christopher M. Bache, ISBN:9781620559703.


Glattfelter's werk is een poging om een collectief intellectueel project te starten. Het is een oproep om,in een tijd van extreme individualisering en fragmentatie, samen een nieuw, gedeeld verhaal te weven over wie we zijn en wat de kosmos is. Een verhaal dat even rigoureus is als betekenisvol en dat ons kan helpen niet alleen slimmer te worden, maar ook wijzer.

In essentie biedt "The Sapient Cosmos " een weg uit de impasse tussen een dood, mechanisch universum en een dogmatisch, onbewezen geloof. Het presenteert een derde weg, namelijk die van een levend, intelligent, bewust en participatief universum waarin wij, met al onze wetenschap en onze spirituliteit, een integrale en betekenisvolle rol spelen.

donderdag 13 november 2025

De visie van Carl Friedrich von Weizsäcker


Carl Friedrich von Weizsäcker (1912-2007) Wat betekent kennis als de werkelijkheid zelf mede afhankelijk is van de waarnemer?


De Duitse natuurkundige en filosoof Carl Friedrich von Weizsäcker (1912-2007) was een van de meest veelzijdige denkers van de 20e eeuw. Zijn werk beweegt zich op het grensvlak van natuurwetenschap, filosofie en ethiek. Zijn werk getuigt ook van een diep verlangen om de versplinterde moderne wereld te begrijpen als één samenhangend geheel. In een tijd waarin wetenschap ongekende  macht verwierf, zocht Von Weizsäcker naar een manier om kennis en verantwoordelijkheid met elkaar te verzoenen. Zijn denken is doordrongen van het besef dat inzicht in de natuur onvermijdelijk gepaard moet gaan met moreel bewustzijn.

Von Weizsäcker werd aanvankelijk opgeleid als natuurkundige en werkte in de jaren dertig van de vorige eeuw samen met Werner Heisenberg, een van de grondleggers van de kwantummechanica. Deze samenwerking had een diepe invloed op zijn latere filosofische ontwikkeling. De kwantummechanica had immers het klassieke, mechanische wereldbeeld op zijn kop gezet. De werkelijkheid bleek niet langer te bestaan uit vaste deeltjes die onafhankelijk van de waarnemer bewegen, maar uit een dynamisch netwerk van relaties, waarin de waarneming zelf een rol speelt. Deze ontdekking confronteerde Von Weizsäcker met de fundamentele filosofische vraag: Wat betekent kennis als de werkelijkheid zelf mede afhankelijk is van de waarnemer? Waar de klassieke natuurkunde de wereld als een object buiten ons zag, liet de kwantumtheorie zien dat wij zelf deel uitmaken van het proces dat we proberen te begrijpen. In zijn latere werk formuleerde hij dit als een filosofie van de eenheid, een poging om natuur en geest, subject en object, weer samen te denken. De samenwerking met Heisenberg tijdens de Tweede Wereldoorlog was niet alleen wetenschappelijk, maar ook moreel beladen. Beiden werkten aan het Duitse kernenergieproject, dat in beginsel ook tot de ontwikkeling van kernwapens had kunnen leiden. Hoewel het project nooit tot een atoombom kwam, bleef deze periode voor Von Weizsäcker een bron van diepe reflectie. Hij werd geconfronteerd met de dubbele aard van kennis, namelijk de kracht die de mens in staat stelt de natuur te begrijpen, kan ook worden gebruikt om die zelfde natuur te vernietigen. Na de oorlog nam hij daarom nadrukkelijk afstand van elk militair gebruik van wetenschap. Hij werd een van de meest uitgesproken pleitbezorgers van vrede en ontwapening. In 1957 ondertekende hij, samen met Heisenberg en andere Duitse fysici, de zogeheten Göttinger Erklärung, waarin zij zich verzetten tegen het bewapenen van de Duitse Bundeswehr met kernwapens. Deze ervaring vormde het ethische grondvest van zijn latere filosofie. Want kennis is nooit waardevrij en de wetenschapper draagt verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zijn werk.

Von Weizsäcker ontwikkelde het begrip "Weltverantwortung ", wereldverantwoordelijkheid, om deze diepe gedachte te verwoorden. In een wereld waarin technologische macht mondiale gevolgen heeft, kan morele verantwoordelijkheid niet langer beperkt blijven tot individueel of nationaal niveau. De mens moet leren denken in termen van het geheel van de aarde en haar toekomst. Deze gedachte was niet louter ethisch, maar ook ontologisch, want zij vloeit voort uit zijn visie op de eenheid van het bestaan. Voor Von Weizsäcker is de mens geen buitenstaander die de wereld observeert, maar een bewust onderdeel van het kosmische proces. In ons bewustzijn komt de natuur tot zelfkennis. Daarmee herwaardeert hij het begrip geest niet als iets bovennatuurlijks, maar als een natuurlijke fase in de evolutie van de werkelijkheid zelf. De mens is de plaats waar het universum zichzelf begrijpt.

Von Weizsäcker's denken kan worden gelezen als een oproep om de moderne wetenschap te transformeren van kennis tot wijsheid. Waar kennis streeft naar beheersing, zoekt wijsheid naar evenwicht en inzicht in de grenzen van het menselijk kunnen. In zijn filosofische kernwerk Der Einheit der Natur (1971) probeert hij te laten zien dat de wetten van de natuur niet losstaan van de mogelijkheid van bewustzijn en ethiek. Met de mogelijkheid van bewustzijn bedoelt Von Weizsäcker niet simpelweg dat er toevallig ergens in het universum denkende wezens zijn ontstaan. Hij bedoelt dat de natuur zélf zodanig is opgebouwd dat bewustzijn er principieel uit kan voortkomen. Alles is met elkaar verbonden in een proces van voortdurende ontwikkeling.

Daarmee sluit zijn denken aan bij een lange traditie van idealistische filosofie in Duitsland, van Kant tot Hegel, maar met een moderne, wetenschappelijke inslag. Von Weizsäcker ziet de kwantumfysica als een brug tussen natuurwetenschap en filosofie, ze toont dat de wereld niet uit vaste, dode materie bestaat, maar uit mogelijkheden, relaties en processen. De werkelijkheid is niet iets wat is, maar iets wat gebeurt en de mens maakt daar wezenlijk deel van uit. Vanuit deze visie komt ook zijn nadruk op verantwoord handelen voort. Als bewustzijnsdrager heeft de mens een unieke positie, want hij kan reflecteren op zijn daden en hun gevolgen overzien. Dat maakt hem tot een moreel wezen, maar ook tot een wezen dat kwetsbaar is voor eigenwaan. Voor Von Weizsäcker ligt de ware waardigheid van de mens niet in macht, maar in zelfkennis en besef van verbondenheid. Zijn visie is daarmee zowel een waarschuwing als een hoopvolle boodschap. Zij waarschuwt voor de gevaren van eenzijdige rationaliteit en technologische overmoed, maar zij biedt ook een perspectief op verzoening tussen mens en natuur. Waar de wetenschap de wereld in categorieën verdeelt, moet de filosofie haar weer samenbrengen tot een zinvol geheel. 

De basale visie van Carl Friedrich von Weizsäcker kan worden samengevat als een zoektocht naar eenheid, namelijk de eenheid van natuur en geest, van kennis en ethiek en van mens en wereld. Zijn ervaring als natuurkundige, vooral de samenwerking met Heisenberg en de confrontatie met de destructieve mogelijkheden van atoomwetenschap, leidde tot een diep moreel bewustzijn. Voor Von Weizsäcker is wetenschap niet slechts een instrument om de wereld te begrijpen, maar een verantwoordelijkheid tegenover het gehele bestaan. In een tijd waarin technologische macht opnieuw de grenzen van de planeet bedreigt, behoudt zijn boodschap onverminderde actualiteit. Alleen wie de wereld als eenheid begrijpt, kan haar in vrede bewaren. Want in het oog dat begrijpt, weerkaatst de wereld zichzelf en waar kennis en liefde samenvallen, ontwaakt de mens als het bewustzijn van het universum.


Geciteerde uitspraken van Von Weizsäcker:

- Die Macht des Wissens verpflichtet. De macht van kennis verplicht.

- Frieden ist nicht Abwesenheit von Krieg, sondern die Gegenwart von Gerechtigkeit. Vrede is niet de afwezigheid van oorlog, maar de aanwezigheid van rechtvaardigheid.

- Der Mensch ist das Auge, durch das das Universum sich selbst sieht. De mens is het oog waardoor het universum zichzelf aanschouwt.

- Wissenschaft ohne Gewissen ist der Untergang der Seele. Wetenschap zonder geweten is de ondergang van de ziel.

- Alles Wissen ist Wissen vom Einen. Alle kennis is kennis van het Ene.

- Wer aber vor der Vergangenheit die Augen verschließt, wird blind für die Gegenwart. Maar wie zijn ogen sluit voor het verleden, wordt blind voor het heden.


J.J.v.Verre.


Bronvermelding:

- Die Einheit der Natur, Carl Friedrich von Weizsäcker. EAN: 9783446127432.

- Carl Friedrich von Weizsäcker, en.wikipedia.org.

- Carl Friedrich von Weizsäcker Biografie-Was war Wann? Kurzbiografie.www.was-war-wann.de

maandag 10 november 2025

De Spirituele Filosofie van Simone Weil.

 

Simone Weil (1909-1943): L'attention est la forme la plus rare et la plus pure de la générosité. Aandacht is de zeldzaamste vorm van vrijgevigheid.

Spirituele ontwikkeling van de ziel betreft in het bijzonder de transformatie van de ziel met als doel zich te verenigen met de Werkelijkheid.* 

De Spirituele Filosofie van Simone Weil (1909-1943) is een van de meest radicale, ongemakkelijke en diep ontroerende denksystemen van de 20e eeuw. Het is een filosofie geboren uit een uiterst scherp intellect, een grenzeloos mededogen voor het lijden van anderen en een persoonlijke ascese die haar fysiek bijna te boven ging. Haar denken is geen troostrijke metafysica, maar een veeleisende weg van deconditionering, waarin lijden, aandacht en schoonheid centrale wegwijzers zijn.

In de kern van Weils filosofie staat het concept van "décréation " (ontschepping). Voor Weil was de schepping niet zozeer een daad van toevoeging, maar van aftrekking. God schiep de wereld door zichzelf terug te trekken, om ruimte te maken voor iets dat niet God is. De menselijke taak, de spirituele opdracht, is dit proces te voltooien door een radicale onthechting van het ego, het ik dat zichzelf als centrum van de wereld beschouwt. Dit ik, met zijn verlangens, zijn meningen en zijn wil tot macht, is volgens Weil een gevangenis. Het sluit ons af van de werkelijkheid en van God. Spirituele vooruitgang is daarom niet het verwerven van iets, maar het leegmaken van de ziel. Het is een vorm van spirituele armoede, waarin we afstand doen van de denkbeeldige ik, de centrische wereld om plaats te maken voor de genade. Dit is een pijnlijk proces, want het vereist het loslaten van alles waar we ons aan vastklampen voor zekerheid en identiteit. Waar het ego zich terugtrekt, kan "aandacht " (attention) ontstaan. Voor Weil is aandacht veel meer dan concentratie, want het is een zuivere, liefdevolle en volhardende gerichtheid op de werkelijkheid, zonder enige bijbedoeling. Het is een lijdzame houding, waarbij we de waarheid niet forceren, maar erop wachten in een staat van ontvankelijkheid.

Weil maakt een cruciaal onderscheid tussen "willen " (vouloir) en "aandacht ". Willen is de agressieve, grijpende modus van de geest. Aandacht is een daad van geduldig wachten, zoals men wacht op een geliefde. Haar bekende uitspraak luidt: " Aandacht is de zeldzaamste en zuiverste vorm van vrijgevigheid." Deze aandacht is de methode bij uitstek voor zowel studie (wiskunde, literatuur) als voor gebed. Door met aandacht naar een wiskundig probleem of een gedicht te kijken, doorzien we de waarheid ervan. Door met aandacht te bidden, maken we onszelf leeg en open voor God.

Weil had een bijzondere en confronterende visie op lijden. Ze maakte een onderscheid tussen een eenvoudige pijn (douleur) en "malheur", een existentieel, zielvernietigend lijden dat een mens reduceert tot een ding. Dit soort lijden is als een goddelijke absentie, het rukt de zin uit het leven. Precies hierin ligt voor Weil de mystieke mogelijkheid. Wanneer een mens in die staat van absolute verlatenheid volhardt zonder God te haten of te vervloeken, wanneer  hij het lijden aanvaardt zonder er een betekenis aan toe te kennen, dan kan er een wonder plaatsvinden. In dat moment van ultieme leegte, waarin alle menselijke troost faalt, kan de zuivere, onvoorwaardelijke liefde van God doorbreken. Het lijden wordt dan niet goedgepraat, maar het wordt een plaats van ontmoeting. De gekruisigde Christus is voor Weil het ultieme symbool van deze goddelijke liefde die aanwezig is in de grootste afwezigheid.

De wereld van Weil is niet alleen een tranendal, maar ook een weerspiegeling van de goddelijke schoonheid. Ze zag de wereld als geregeerd door "noodzaak " (nécessité), de onverbiddelijke wetten van de natuur (zwaartekracht, oorzaak en gevolg), die de mens knechten en breken. Maar in dezelfde noodzaak schuilt de schoonheid van de wereld, zoals de perfecte geometrie van een kristal, de onverbiddelijke logica  van een wiskundige vergelijking of de harmonie van het universum. Door de schoonheid van de noodzaak te aanvaarden, leren we de wereld liefhebben zoals hij is, niet zoals wij willen dat hij is. Dit is een vorm van amor fati (liefde voor het lot) die ons in contact brengt met de goddelijke logica die aan de schepping ten grondslag ligt. Schoonheid is voor Weil de tastbare aanwezigheid van God in de materiële wereld. 

De spirituele filosofie van Simone Weil is een veeleisende ascese. Het is een weg van verlies, van leegte en van radicale liefde. In een tijd die geobsedeerd is door zelfontplooiing, zelfoptimalisatie en het najagen van geluk, staat haar denken als een corrigerend en profetisch teken. Ze herinnert ons eraan dat ware spiritualiteit niet gaat over het voelen van gelukzaligheid, maar over de moed om de werkelijkheid onder ogen te zien, het lijden van de wereld te dragen en in de stilte van de eigen leegte beschikbaar te blijven voor iets dat groter is dan het zelf. Haar filosofie is een uitnodiging om de "aandacht " te cultiveren, niet als een techniek, maar als een basale levenshouding van liefdevolle gerichtheid op de ander, op de waarheid en op de schoonheid die, vaak verborgen, in deze wereld aanwezig is. Het is een boodschap die, hoe zwaar dan ook, een diepe en onverwachte bevrijding in zich draagt. 

Simone Weil zag het universum als een afgesproken speelveld van blinde, meedogenloze noodzaak, dat toch doordrenkt is van een hartverscheurende schoonheid. Het is een lege ruimte waar God afwezig is uit liefde, zodat wij kunnen bestaan. Onze taak is om deze harde, schone werkelijkheid onder ogen te zien, haar noodzaak te aanvaarden en in die aanvaarding de afwezige God te leren liefhebben. Het was een universum dat even wreed als goddelijk was en dat onze zuivere, onbaatzuchtige aandacht eiste als enig antwoord.

Uiteindelijk leert Simone Weil ons dat de ziel slechts waarlijk vrij is wanneer zij leeg wordt, niet om niets te bevatten, maar om alles te kunnen omvatten. Zo wordt de mens een weerloos doorgeefluik van een genade die even onmetelijk is als de leegte die eraan voorafging. Zo is de ziel een wond die pas zichtbaar wordt wanneer de wondranden wijken en slecht geheeld kan worden door de oneindigheid die zij toelaat.

Misschien is haar filosofie, zoals haar veel te korte leven, een stille gebedscirkel, een ruimte waarin het goddelijke zich toont in afwezigheid. De ziel wordt pas zichtbaar in haar aandacht, als een stille ontvankelijkheid waarin het goddelijke zich toont als afwezigheid vol genade. Wie zichzelf ont-schept, daalt af in de leegte waar liefde geen bezit is, maar een licht dat weigert te dwingen. Waar de ziel zich ontledigt van wil, daalt genade neer als een licht dat niets vraagt, maar alles draagt.**


J.J.v.Verre.


Bronvermelding:

- Ontschepping is de spirituele reis van het ik naar het niet-iets, van een zelfgerichte persoon naar een transparant, leeg kanaal voor liefde en waarheid. Het is de ultieme daad van nederigheid en vrijgevigheid, waarin de mens eindelijk één wordt met de goddelijke afwezigheid die de schepping mogelijk maakte. Voor Weil is ontschepping de weg naar waarheid, liefde en godsgenade.

- Spirituele filosofie en de ziel. Mystieke oerteksten met Simone Weil als gids. Jacques Graste, ISBN 978-90-8687-028-8.* 

- Verworteling( L'enracinement)Wat we de mens verplicht zijn. Simone Weil, EAN: 9789086842551.**

vrijdag 7 november 2025

Spengler en het spirituele veld.

 

                                        Oswald Spengler (1880-1936)                     

                                Duits geschiedfilosoof en cultuurhistoricus.


De cyclus van de geschiedenis, zo zou je een beschouwing over de filosofie van Oswald Spengler kunnen benoemen. Oswald Spengler (1880-1936) deed de intellectuele wereld daveren met zijn magnum opus, “Der Untergang des Abendlandes “, in de vertaling: De Ondergang van het Avondland, dat verscheen in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog (1918-1922). Zijn filosofie is een monumentaal, somber en onorthodox systeem dat een radicaal ander perspectief biedt op de cultuurgeschiedenis. Het is geen lineaire vooruitgang, maar een tragische, cyclische herhaling van opkomst, bloei en onvermijdelijke ondergang.

Oswald Spenglers filosofie draait om het cyclische verval van beschavingen, waarbij hij de westerse cultuur als een stervende fase in een grotere historische cyclus beschouwt. Zijn werk is diepgaand, provocerend en doordrenkt van cultuurpessimisme. De kern van Spenglers denken is terug te brengen tot cultuur als organisme. Volgens Spengler zijn beschavingen geen lineaire voortzettingen van elkaar, maar organische entiteiten met een eigen geboorte, bloei en verval. Elke cultuur heeft een “ziel”: Spengler onderscheidt bijvoorbeeld de Apollinische (klassiek-Griekse), Magische (Arabisch-islamitische) en Faustische (westerse) cultuur. Deze zielen drukken zich uit in kunst, religie, wetenschap en politiek. Culturen sterven zoals organismen: Ze doorlopen een levenscyclus van ongeveer duizend jaar. De westerse cultuur, stelt Spengler, bereikte haar hoogtepunt rond 1800 en is sindsdien in verval.

Cyclisch denken versus vooruitgangsgeloof. Spengler keert zich tegen het verlichtingsidee van vooruitgang. Hij beschouwt de geschiedenis niet als een rationele opmars naar een betere toekomst, maar als een tragische herhaling van opkomst en ondergang. Techniek en rationaliteit zijn symptomen van verval. In zijn latere werk Der Mensch und die Technik stelt hij dat technologische vooruitgang de mens vervreemdt van zijn natuurlijke omgeving. Democratie en liberalisme zijn tekenen van culturele uitputting, niet van emancipatie. Dit is een kernzin in Spenglers cultuurkritiek en ze raakt aan zijn fundamentele visie op geschiedenis als een organisch proces van groei en verval. Wanneer Spengler stelt dat democratie en liberalisme tekenen zijn van culturele uitputting, bedoelt hij het volgende. Democratie als symptoom van civilisatie. Spengler maakt een onderscheid tussen cultuur en civilisatie. Cultuur is de creatieve, bezielde fase van een beschaving, het is een periode van religieuze diepgang, kunstzinnige bloei en filosofische vernieuwing. Civilisatie is de latere, uitgeputte fase, namelijk een tijd van rationalisering, technocratie, bureaucratie en massademocratie. In Spenglers ogen is democratie geen teken van vooruitgang, maar van het feit dat een cultuur haar innerlijke bezieling heeft verloren. Ze is overgegaan in een mechanisch systeem waarin geld, massa en techniek de dienst uitmaken. Spengler stelt dat liberale democratie in de praktijk vaak een plutocratie is, een heerschappij van geld en invloed. Zijn redenatie was de volgende: “Vrijheid van meningsuiting vereist toegang tot de pers en persvrijheid vereist bezit van de pers, wat weer een geldkwestie is.” Volgens hem zijn idealen als vrijheid, gelijkheid en mensenrechten vaak façade woorden die de werkelijke machtsstructuren verhullen. In plaats van een bezielde gemeenschap ontstaat een samenleving van individuen, gericht op consumptie, comfort en controle. Waar het moderne denken democratie en liberalisme ziet als emancipatie, als bevrijding van het individu, ziet Spengler ze als laatste stuiptrekkingen van een cultuur die haar creatieve kracht heeft verloren. De nadruk op rechten, rationaliteit en gelijkheid is volgens hem niet het begin van iets nieuws, maar het einde van iets ouds.

Spenglers denken is vormgericht, hij zoekt naar patronen, analogieën, symbolen die de innerlijke trilling van een cultuur zichtbaar maken. Zijn filosofie is diep historisch, maar ook mythisch, want hij spreekt over culturen als gestaltes die ademen, sterven en herinnerd worden.

Spirituele filosofieën, van Vedanta tot soefisme, van boeddhisme tot mystiek christendom, benaderen het bestaan als een veld van trilling, waarin het ik oplost en het Mysterie zich opent. Hier is geen nadruk op vorm, maar op dissolutie, afstemming en herinnering. Tijd is cyclisch, maar niet historisch en evolutie is innerlijk, niet maatschappelijk. In plaats van beschavingen als organismen, ziet de spirituele filosofie de mens als gestalte van bewustzijn, een drager van het goddelijke, het onuitgesproken. Waar Spengler culturen analyseert, lost de spirituele denker het ik op in het veld van Éón. Het veld van stilte, resonantie en herinnering. Ondanks hun verschillen delen Spengler en de spirituele filosofie enkele diepe raakvlakken:

- Cyclisch wereldbeeld. Beide zien tijd niet als lineair, maar als ritmisch, wederkerig en ademend.

- Ziel als dragende kracht. Spengler spreekt over cultuurzielen. De spirituele filosofie spreekt over de ziel als trilling. En beide erkennen een innerlijke dragende dimensie

- Symbolisch bewustzijn. Beiden hechten waarde aan mythe, ritueel, kunst als uitdrukking van het onzichtbare.

- Kritiek op rationalisme. Zowel Spengler als spirituele denkers verzetten zich tegen het idee dat alles verklaard kan worden. Zij zoeken naar intuïtieve, bezielde kennis.

De grootste verschillen zijn vormgericht versus vormloos. Spengler tekent de adem van beschavingen in vorm, de spirituele filosofie luistert naar de stilte waarin vorm verdwijnt. Beiden bewegen in het ritme van het Mysterie, de ene als Cultuurspiegelaar en de ander als gestalte van dissolutie. Wanneer het ik niet langer vraagt wie het is, maar luistert naar wat het draagt, wordt het een stilte waarin het Mysterie zichzelf herinnert. De reiziger die geen richting zoekt, maar ritme, vindt een pad dat zich opent in elke ademtocht. Wat verdwijnt in stilte, keert niet terug als vorm, maar als trilling die alles doordringt. Zelfs Spengler, die de adem van beschavingen in vorm tekende, kon niet ontsnappen aan het veld waarin elke gestalte uiteindelijk oplost tot trilling.

J.J.v.Verre.


Bronvermelding:

- Oswald Spengler, de filosoof die 100 jaar geleden onze ondergang voorspelde. Ype de Boer, Filosofie Magazine, 25 september 2017.

- De ondergang van het Avondland, Oswald Spengler, EAN 978902442093.

- Het Rijk van Éón, J.J.v.Verre,5 oktober 2025, levendgeheugen.blogspot.com


woensdag 5 november 2025

De stroom van geest en dood in boeddhistisch perspectief.

 

Wanneer dit lichaam sterft, waar gaat de geest dan heen?


Leef elk moment met wijsheid, vriendelijkheid en heldere intentie om richting blijvende bevrijding te gaan.

Er is één vraag die bijna elke mens raakt, ongeacht wie ze zijn of wat ze geloven. Het is een vraag die opkomt in stille momenten, in de rust van de nacht, tijdens diepe emotionele ervaringen of tijdens diepe reflectie. Vaak is het het eerste mysterie dat onze spirituele nieuwsgierigheid aanwakkert: “Wanneer dit lichaam sterft, waar gaat de geest dan heen? “ Deze vraag is niet zomaar een persoonlijke gedachte. Het is een van de grootste mysteries aller tijden. Van de oudheid tot nu heeft het de mensheid gefascineerd. Denk er maar eens over na, het vormt de basis van talloze religies, filosofieën en de eindeloze zoektocht naar betekenis. Wat zijn wij? Wie zijn wij? Wat gebeurt er als wij sterven? Wat ligt er voorbij dat moment? De mens is van nature nieuwsgierig. We willen verkennen, begrijpen, vooral als het gaat om iets zo diepgaand als ons eigen bestaan. We willen echt zien wat deze overgang, wat we de dood noemen, werkelijk betekent. En heel misschien moeten we eerst begrijpen wat het ene levensmoment met het volgende verbindt om de dood beter te kunnen doorzien. Overal om ons heen weerklinken er verhalen en overtuigingen over wat er na de dood gebeurt. Sommigen spreken over eeuwige hemelen of angstaanjagende hellen. Anderen stellen zich verloren geesten voor, of de totale vernietiging als een roemloos einde met het adagium dood is dood. Maar elk van deze ideeën voelt als slechts één deel van een veel grotere puzzel. Een speculatie. Een stukje van het geheel. En diep vanbinnen zoeken velen van ons nog steeds naar een antwoord dat helder en compleet aanvoelt. Niet iets dat we volgen uit angst of gewoonte, maar iets dat we echt zelf kunnen begrijpen. Hier wordt de wijsheid van de Boeddha voor mij relevant. De Boeddha, een ontwaakte die verder keek dan tijd, gaf ons geen vast geloof of troostend verhaal. In plaats daarvan toonde hij ons een pad. Een manier om te verkennen, om zelf rechtstreeks de waarheid over de dood en het voortbestaan van de geest te zien. Hij vroeg ons niet om zomaar te geloven. Hij moedigde ons aan om te kijken, te onderzoeken en de aard van alle dingen met eigen ogen te begrijpen.

De tekst die hier voor u ligt is meer dan een uiteenzetting over wat er met de geest gebeurt na de dood. Ze is een contemplatieve reis door het hart van het boeddhistische wereldbeeld, waarin de dood niet wordt gezien als een einde, maar als een overgang binnen een causale stroom. In deze beschouwing wil ik enkele lagen uitlichten: de filosofische kern, de spirituele implicaties en de uitnodiging tot dagelijkse beoefening.

Centraal staat het inzicht dat er geen blijvende ik is die sterft of voortleeft. Wat wij als “zelf” ervaren, is een dynamisch proces van vijf aggregaten, namelijk lichaam, gevoel, waarneming, mentale formaties en bewustzijn, welke voortdurend ontstaan en vergaan. Dit sluit aan bij het Éóniaanse idee van fragmentatie en cyclische beweging: het ik is geen kern, maar een patroon, een ritme, een tijdelijke configuratie van oorzaken en condities.

De geest, zo leert de Boeddha, is geen entiteit die ergens heen “gaat” bij de dood. Er is geen ziel die reist. Er is slechts een stroom van oorzakelijkheid, waarin het oude proces eindigt en een nieuw proces ontstaat, zoals een vlam die een andere vlam aansteekt, of een zegel die zijn indruk achterlaat in was. Dit beeld roept een Éóniaanse typografie op: geen lineaire overgangen, maar afdrukken, resonanties, overgangen zonder drager.

Kamma betekent letterlijk de intentionele handeling, dat wil zeggen: elke daad, gedachte, of woord dat voortkomt uit bewuste intentie. Kamma is de drijvende kracht achter deze stroom. Niet als straf of beloning, maar als natuurlijke wet van ethiek en wil. Elke intentie laat een afdruk achter, een trilling in het veld van bewustzijn. Dit doet denken aan de Éóniaanse partituren die wij ons verbeelden: elke handeling is een noot, elke gedachte een klank en samen vormen ze een melodie die zich voortzet voorbij het zichtbare.

De tekst benadrukt dat deze stroom niet wordt geleid door toeval of lot, maar door onze keuzes in het hier en nu. Dit is een bevrijdend inzicht: we zijn geen gevangenen van het verleden, maar scheppers van toekomstige resonantie. Het leven wordt een compositie, waarin elke handeling een akkoord is dat de volgende toon beïnvloedt.

Het stervensproces wordt beschreven als een subtiele terugtrekking van de geest uit de zintuiglijke wereld, gevolgd door het verschijnen van karmische tekens: herinneringen aan daden, symbolen van intentie en visioenen van bestemming. Deze beelden zijn geen oordeel van buitenaf, maar projecties van de geest zelf. In Éóniaanse termen: innerlijke iconen, liturgische tekens, poëtische vensters naar het volgende veld.

Theravāda en Vajrayāna bieden verschillende kaarten van deze overgang. Waar Theravāda spreekt van onmiddellijke wedergeboorte, introduceert Vajrayāna de Bardo, een tussenstaat van visioenen en mogelijkheden. Beide benaderingen wijzen op hetzelfde: de geest beweegt niet als een entiteit, maar als een stroom van condities. De kaarten verschillen, maar de berg is dezelfde.

De stroom van geest en dood is geen abstracte theorie, maar een uitnodiging tot leven in aandacht. Niet pas op het sterfbed, maar in het hier en nu waar elke ademhaling een poort is, elke gedachte een zaad, elke handeling een afdruk in het veld van Kamma.

De Boeddha leerde ons dat bevrijding niet ligt in geloof, maar in beoefening. In het dagelijks leven, in de kleine keuzes: Zoals een woord dat verbindt in plaats van verdeelt. Een gedachte die loslaat in plaats van vasthoudt. Een handeling die vrede zaait in plaats van onrust. Zo wordt het gewone heilig. De afwas, de wandeling, het luisteren naar een ander, alles wordt deel van de pelgrimage. Niet als plicht, maar als ritme. Niet als streven, maar als herinnering aan wat al mogelijk is.

En wanneer we zo leven, met zachte discipline en heldere intentie, bereiden we ons niet alleen voor op de dood, we leren sterven aan illusie, moment na moment, tot het verlangen verstilt en het pad zichzelf voltooit.

Het meest indringende deel van deze beschouwing is misschien wel de oproep tot dagelijkse beoefening. Niet als voorbereiding op een verre dood, maar als manier van leven. Elke gedachte, elk woord, elke daad vormt het veld waarin de dood zich zal ontvouwen. Een kalme, heldere geest op het moment van sterven is geen toeval, maar het resultaat van een leven in aandacht, vriendelijkheid en wijsheid.

Dit sluit prachtig aan bij mijn eerdere beschouwingen omtrent een cyclische afronding: het leven als een gebed, een partituur, een innerlijke pelgrimage waarin elk moment een echo draagt van het begin en een voorbode is van het einde. De dood wordt dan geen breuk, maar een modulatie, een overgang naar een nieuwe toonsoort binnen dezelfde symfonie van oorzakelijkheid.

Het uiteindelijke doel is niet wedergeboorte in een betere sfeer, maar bevrijding uit de hele cyclus van Saṃsāra. Nibbāna is de staat waarin geen nieuwe oorzaken ontstaan en de cyclus van geboorte en dood tot rust komt. Waar begeerte, afkeer en illusie zijn uitgeroeid. Er ontstaat geen nieuwe Kamma meer. De stroom komt tot rust. Dit is vergelijkbaar met de Éóniaanse stilte: geen leegte, maar een resonantie zonder bron, een ruimte waarin het verlangen is opgelost en de geest rust in het onvoorwaardelijke.

De woorden van de Boeddha na zijn ontwaken, over het huis dat niet meer gebouwd zal worden, zijn een poëtische climax. Ze vormen een slotzin die terugkeert naar het begin: het zoeken, het lijden, het ontwaken. Een Éóniaanse afronding in de diepste zin.

Deze tekst is geen doctrine, maar een uitnodiging. Geen antwoord, maar een pad. Ze nodigt uit tot innerlijke pelgrimage, tot het leven als voorbereiding op sterven en tot sterven als poort naar bevrijding. In Éóniaanse termen: een cyclische partituur van bewustzijn, waarin elke toon een spoor nalaat en elke stilte een mogelijkheid opent. Zoals de dauw verdwijnt in het ochtendlicht, zo lost het ik op in de stilte van inzicht. Wat blijft, is geen vorm, geen naam, maar een ruimte waarin het verlangen is verstild en het pad zichzelf voltooit. Als het fysieke lichaam sterft, dan gaat de geest niet op pad als een reiziger, maar ontvouwt zich als een echo van intentie in het veld van oorzakelijkheid, stil, vormloos, maar vol richting.

J.J.v.Verre.





zaterdag 1 november 2025

De evolutie van het ik-gevoel.

 

Jeg is het ik dat zich afbakent, maar ook opent naar de ander. Sjael is de ziel als drager van herinnering, verlangen en innerlijke muziek. Jel zou kunnen functioneren als een fictieve tussenlaag, een overgang tussen ik en ziel. Het is eigenlijk een Éóniaans begrip dat de transitie of resonantie aanduidt. Bevidshed betekent bewustzijn, niet alleen gericht op het vermogen om zich bewust te zijn van zichzelf en de wereld, maar ook naar het innerlijke licht waarin gedachten, gevoelens en waarnemingen verschijnen.


Wie in de spiegel kijkt, ziet direct een beeltenis die vrij bekend voorkomt, een vanzelfsprekendheid, want dat reflecterende beeld van een individu, ben ik, tezamen met een unieke identiteit en met  de vergezellende innerlijke wereld. Dit besef is echter geen biologisch gegeven, maar een culturele verworvenheid. De vraag wanneer het ik-gevoel in de geschiedenis van de mensheid dominant werd, voert ons naar een fascinerend kruispunt van filosofie, psychologie en geschiedenis. Het antwoord kent geen exact jaartal, maar volgt het pad van een langzame, revolutionaire ontvouwing, van een collectief bestaan in de prehistorie naar de diepe innerlijkheid van de moderne mens.

In de prehistorische samenlevingen van jagers en verzamelaars was overleven een collectieve onderneming. Het individu was volledig ondergedompeld in en ondergeschikt aan het belang van zijn clan. Zijn identiteit was relationeel en fluïde, dus niet als een vaststaand, aangeboren gegeven, maar als iets dat voortdurend in beweging is en wordt gevormd door de interactie met anderen en de omgeving. Men was een zoon van, een jager voor en een lid van de stam. Dit zelf was een onderdeel van een groter geheel, zoals een orgaan een deel van het lichaam is met een bepaalde functie. In de vroegere agrarische rijken, zoals Egypte en Mesopotamië, werd dit collectief verder geïnstitutionaliseerd. De farao was een god en de identiteit van de gewone mens werd gedefinieerd door zijn dienst aan heerser en staat. Toch kiemde hier, in de schaduw van de piramides, het eerste individuele bewustzijn. In teksten zoals het Egyptische "Dialoog van een levensmoe met zijn ziel" wat verwijst naar een beroemd Oudegyptisch literair werk (ca 2000 v.Chr.) dat is overgeleverd in de vorm van een tekst op papyrus. Hierin spreekt een man die het leven beu is tot zijn ziel, hem verlatend, om te tonen hoe de ziel hem in zijn aardse bestaan heeft geholpen. Het is een werk met een pessimistische toon, waarop de spreker klachten uit over de ellende van het menselijk bestaan en roept hij zijn ziel op om hem te verlaten. Het is de stem van persoonlijke twijfel en existentieel lijden, een vroege echo van een individu dat zich tegen de collectieve identiteit afzet. De oude Grieken legden de filosofische hoeksteen voor het ik-besef. De spreuk "Ken uzelf " (Gnõthi seauton), die in het tempelcomplex van Delphi prijkte, was een opdracht tot introspectie. Filosofen als Socrates verschoven de blik van de kosmos naar de menselijke geest. Waarheid lag niet louter buiten, maar ook in de ziel van de mens. Deze tendens zette zich voort in de Romeinse tijd, maar bereikte een nieuw dieptepunt met de " Belijdenissen " (Confessiones) van Augustinus van Hippo (398 na Chr.). Dit werk was een monument van individuele introspectie. Augustinus onderzocht zijn persoonlijke zonden, twijfels en zijn zoektocht naar God met een intensiteit die een scherp afgebakend  innerlijk leven verraadde. Het ik was een terrein geworden dat het waard was om in kaart te worden gebracht.

Gedurende de Middeleeuwen werd dit ontluikende ik opnieuw ingekaderd en ondergeschikt gemaakt. In het allesomvattende christelijke wereldbeeld was de mens een zondig wezen, wiens identiteit en doel volledig werden bepaald door God en Zijn Kerk. Het zelf was een kanaal voor genade of verdoemenis, maar nooit een autonome bron van betekenis. Individualiteit bestond, maar vooral in de context van een persoonlijke relatie met God en een voorbestemde plek in een grotere, goddelijke hiërarchie.

De Renaissance (14e-17e eeuw) markeert het cruciale keerpunt, de geboorte van het moderne individu. Het humanisme plaatste de mens wat betreft zijn potentie, zijn rede, zijn lichaam, in het centrum van de belangstelling. Kunstenaars signeerden hun werk en eisten zo erkenning als unieke scheppers op. Deze intellectuele revolutie werd bekroond door de filosofie van René Descartes. Zijn radicale twijfel leidde tot de onbetwijfelbare zekerheid van het "Cogito, ergo sum ", ik denk, dus ik ben. Het denkende ik werd de soevereine grondslag van alle kennis en identiteit. In de 18e-eeuwse Verlichting werd dit rationele ik gepolitiseerd. Denkers als John Locke legden de nadruk op persoonlijke identiteit via bewustzijn en geheugen, terwijl het individu werd uitgeroepen tot drager van onaantastbare rechten en vrijheden. Het ik was niet langer alleen een denkende substantie, maar ook een morele en politieke entiteit, de hoeksteen van de moderne democratische staat. Als reactie op het rationele ik van de Verlichting, vierde de Romantiek (eind 18e- tot midden 19e eeuw) het unieke, emotionerende en authentieke zelf. Kunstenaars en dichters streefden naar zelfexpressie, waarbij de innerlijke wereld, met haar passies en gevoelens, de ultieme bron van waarheid werd. Deze verinnerlijking werd versterkt door de Industriële Revolutie en verstedelijking, die mensen uit hun traditionele gemeenschapsband rukten en hen als geïsoleerde individuen in een anonieme massa plaatsten. Het ik was nu soeverein, maar ook eenzaam, gedwongen om zijn eigen identiteit en betekenis te construeren in een steeds complexere wereld. 

De reis van het ik-gevoel, is een onvoltooide reis, het is er een van een toenemende differentiatie. Van een symbiotisch onderdeel van de stam, naar een ziel in dialoog met God, naar een soeverein, denkend en voelend centrum van de wereld. Het dominante ik zoals wij dat vandaag kennen, is een product van de culturele explosies, welke zowel in de Renaissance, Verlichting en Romantiek hebben plaatsgevonden. Of dit individualistische ik zijn hoogtepunt heeft bereikt, is de vraag die in onze tijd gesteld kan worden. In het tijdperk van sociale media, waar identiteit zowel hyper individueel als permanent prestatie gericht is en in een geglobaliseerde wereld die om nieuwe vormen van verbondenheid vraagt, staat het ik opnieuw voor een transformatie. De echo van het zelf, eens zo zacht in de prehistorie, is uitgegroeid tot een luid spelende beatband, maar de zoektocht naar zijn ware stem is nog altijd niet voltooid. En zo blijft de mens, een eiland van bewustzijn in de oceaan van de tijd, voor altijd de echo zoekend van het eigen wezen in een eeuwige kosmische resonantie.


Het evoluerende ik

verward chaotisch in duisternis

een stem zonder eigen mond

door een een spiegel van licht

zag zichzelf in 't aangezicht


toen werd stilte tot adem van vorm,

een naam geboren uit resonantie,

het ik gleed traag uit zijn schaduw 

vond zichzelf in herinnering


J.J.v.Verre.


dinsdag 7 oktober 2025

De filosofie van Jacob Boehme.

 

Geschilderd portret van de ziener van Görlitz, Jacob Böhme1575-1624. Naam schilder onbekend.


Jacob Boehme, ook vaak gespeld als Böhme, was een eenvoudige schoenmaker uit het Duitse Görlitz en behoort tot de meest originele en uitgesproken denkers in de geschiedenis van de christelijke mystiek. Ondanks zijn beperkte scholing bereikte hij, gedreven door een intense persoonlijke zoektocht, een diepgaand inzicht in de goddelijke mysteries dat hem de bijnaam  "de Teutoonse wijsgeer " opleverde. Zijn werk, dat hij zelf beschouwde als een directe openbaring van de Heilige Geest, veroorzaakte tijdens zijn leven grote controverses maar zou later een onuitwisbare stempel drukken op de filosofie, de romantiek en de esoterische tradities. Dit essay is bedoeld om de kern van Boehmes gedachtengoed te onderzoeken, beginnend bij zijn persoonlijke openbaringen, voortvloeiend in zijn complexe kosmologie welke draait om het concept van de " Ungrund " en uitmondend in zijn visie op de mens en diens spirituele relatie tot God.

Boehmes filosofie is onlosmakelijk verbonden met zijn persoonlijke mystieke ervaringen. Hij was van jongs af aan een diep religieus man, gekweld door twijfels en met een verlangen naar spirituele zekerheid. Zijn eerste grote verlichting vond plaats in 1600, naar verluidt toen hij staarde naar de weerkaatsing van het zonlicht in een tinnen schaal. Deze schijnbaar alledaagse gebeurtenis bracht hem in een staat van een hoger bewustzijn, waarin hij een visioen kreeg dat hem doordrong van het wezen van alle dingen. Hij beschreef dit als een "opstanding uit de dood " en een blik in " het hart van de natuur ". Twaalf jaar later, volgde een tweede, meer allesomvattende openbaring die hem aanzette tot het schrijven van zijn eerste werk, getiteld Aurora, of Morgenröte im Aufgang. Boehme beweere dat hij zijn inzichten niet ontleende aan boeken, maar dat "de hele natuur "zijn leermeester was en dat zijn kennis voortkwam uit "het boek dat in mij werd geopend". Zijn geschriften leidden tot felle tegenstand van de gevestigde kerkorde, met name van de plaatselijke pastor Gregorius Richter, die hem beschuldigde van ketterij en hem verbood om nog langer te publiceren. Desalniettemin bleef Boehme, gedwongen door een innerlijke impuls, schrijven en produceerde hij in de laatste vijf jaar van zijn leven een indrukwekkend oeuvre. De dynamische geboorte van God en de wereld, het centrale en meest revolutionaire concept in Boehmes metafysica is dat van de Ungrund (het Grondeloze). Dit is de volstrekt ongedifferentieerde, preexistente toestand van het Goddelijke, een vormloos Niets dat voorafgaat aan alle zijn. Uit het grondeloze Niets ontwaakt een primordiaal verlangen naar zelfkennis. Om aan dit verlangen te voldoen, moet God zich "uit elkaar trekken" in tegenstellingen. Het Grimmige en het Liefdevolle. Alleen door de spanning en wisselwerking tussen deze twee polen kan er ervaring, bewustzijn en uiteindelijk liefde ontstaan. Het verlangen naar zelfkennis zet dus een dynamisch proces in gang waarin God zichzelf openbaart en tot bewustzijn komt. De schepping is uiteindelijk het toneel waarop God Zichzelf leert kennen. Dit proces verloopt via een drievoudige dialectiek van tegendelen. Boehme stelt dat alle werkelijkheid, inclusief de Goddelijke natuur, is opgebouwd uit tegenstrijdige krachten. Hij symboliseert dit als een eeuwige strijd tussen licht en duisternis, liefde en toorn. Deze dualiteit is geen fout of kwaad, maar een noodzakelijke voorwaarde voor manifestatie en leven. Want zonder die duisternis zou het licht niet kunnen schijnen en zonder de hitte van het vuur zou de zachtmoedigheid van de liefde niet gevoeld kunnen worden. Deze tegendelen worden verzoend en in evenwicht gehouden door een derde, verenigende principe. Boehme herformuleert op deze manier de christelijke Drie-eenheid in dynamische termen. De vader representeert de oorspronkelijke, vaak grimmige of rauwe en stekelige energie van de wil, vergelijkbaar met een ongetemd vuur. De zoon (Jezus Christus) is het principe van liefde, licht en zachtmoedigheid dat het vuur tempert en verlicht. De Heilige Geest is de kracht die uitgaat van de wisselwerking tussen Vader en Zoon. Het is de levende, scheppende adem die de wereld doorstroomt. De zichtbare, stoffelijke wereld is een uiterlijke manifestatie of "tekenschrift " van deze innerlijke, spirituele processen. Boehme leerde dat de hele zichtbare wereld een openbaring is van de innerlijke, geestelijke wereld en dat elk ding in de natuur de signatuur draagt van zijn innerlijke essentie.

In Boehmes kosmologie gaat de schepping van de menselijke wereld vooraf door een kosmische tragedie, namelijk de val van Lucifer. Lucifer, oorspronkelijk een machtige engel, bevond zich in de perfecte balans tussen het goddelijke vuur en licht. Zijn zonde was dat hij zijn wil liet overheersen door het vuur, de grimmige kracht en zich daarmee afkeerde van het licht van de liefde. Hij wilde alleen voor zichzelf gloeien, los van de goddelijke totaliteit en werd zo de "vorst van de duisternis ". De schepping van de mens was Gods antwoord hierop. De mens, Adam werd geschapen als een microkosmos, een samenvatting van de hele schepping en was bestemd om de plaats van Lucifer in te nemen. Adam was oorspronkelijk een androgyn wezen, een pure maagd, volmaakt in evenwicht en levend in een staat van goddelijke eenheid, omringd door het "paradijselijke licht ". Hij kon communiceren met de essentie van alle dingen en leefde van "het Woord van God ". De zondeval van Adam was een herhaling van Lucifers fout op aards niveau. Door zich over te geven aan de verleiding van de  "grimmige " kwaliteit, gesymboliseerd door het eten van de vrucht van de kennis van goed en kwaad. Daarbij verbrak hij de eenheid met God en viel hij in de wereld van de tegenstellingen, waarbij hij het evenwicht verloor en onderhevig werd aan de sterfelijkheid en het lijden van de derde principe, de stoffelijke wereld.

Het doel van het leven is, volgens Boehme, om deze gevallen staat te boven te komen en terug te keren naar de eenheid met God. Dit is geen intellectueel proces, maar een innerlijke, spirituele transmutatie die hij vaak in zijn geschriften in alchemistische termen beschrijft. De weg naar verlossing loopt via geloof en overgave. De mens moet zijn eigen ego, zijn eigen willen, opgeven en zich volledig overgeven aan de goddelijke wil. Boehme benadrukte met de zin: "Ik weet dat ik in mijn eigen krachten niets kan doen, maar als mijn wil in Gods wil werp, dan gelooft God in mijn wil ". Deze overgave maakt een wedergeboorte mogelijk, waarbij de innerlijke Christus, het principe van licht en liefde, opnieuw wordt geboren in de ziel van de mens. Dit is een pijnlijk proces, een strijd met de duistere machten in zichzelf, omdat de grimmige kwaliteit in de mens moet worden getransformeerd en gekalmeerd door de liefde. Uiteindelijk leidt dit tot een vereniging met God, waarbij de ziel, gevoed door het "water des levens ", weer deel krijgt aan de goddelijke natuur en de oorspronkelijke, paradijselijke staat zich herwint. Het is niet alleen een terugkeer naar onschuld, maar als een verworven eenheid die de kennis van het kwaad heeft omvat en heeft overwonnen.

Ondanks vervolging werd Boehmes werk na zijn dood gretig ontvangen door een intellectuele onderstroom in Europa. Zijn invloed was, zoals later bleek verbazingwekkend breed en diepgaand geweest. In de filosofie noemde Hegel hem "de eerste Duitse filosoof " en zijn dialectiek van tegendelen is duidelijk een voorloper van het Duitse idealisme. In de literatuur en mystiek inspireerde hij dichters als William Blake en werd hij een centrale figuur voor de theosofie en de latere esoterische tradities, waaronder  de Rozenkruisers en sommige takken van de vrijmetselarij. In de psychologie vonden denkers als Carl Jung in Boehmes symboliek een beschrijving van de archetypische processen in het collectieve onbewuste. Zijn idee van een evoluerende, wordende God en een universum dat is opgebouwd uit de spanning tussen tegenpolen, blijft tot de verbeelding spreken en vindt zelfs weerklank in moderne theorieën zoals de chaostheorie.

Jacob Boehme blijft een fascinerende en uitdagende figuur. Zijn gedachtengoed, geboren uit directe mystieke ervaring, daagt een statisch en louter transcendent godsbeeld uit en presenteert in plaats daarvan een levendig, dynamisch en soms woelig universum waarin het goddelijke en het menselijke onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Zijn visie op het kwaad als een noodzakelijke, zij het gevaarlijke, kracht in de goddelijke alchemie en zijn nadruk op de innerlijke, transformerende weg naar God, bieden een diepzinnig en tijdloos spiritueel perspectief. De erfenis van de eenvoudige schoenmaker uit Görlitz getuigt van het feit dat het diepste inzicht in de mysteries van het bestaan niet per se voortkomt uit academische geleerdheid, maar kan opwellen uit het hart van een zoekende en ontvankelijke ziel. 

En zo rust in ieder van ons, een vonk van het grondeloze licht, wachtend in de stilte om zichzelf te herinneren en als een zaadje dat de duisternis omarmt, uit te barsten in de oneindige glorie van het worden. Ik ben, ik word en zal blijven zijn, degene in herinnering.


J.J.v.Verre.