donderdag 13 november 2025

De visie van Carl Friedrich von Weizsäcker


Carl Friedrich von Weizsäcker (1912-2007) Wat betekent kennis als de werkelijkheid zelf mede afhankelijk is van de waarnemer?


De Duitse natuurkundige en filosoof Carl Friedrich von Weizsäcker (1912-2007) was een van de meest veelzijdige denkers van de 20e eeuw. Zijn werk beweegt zich op het grensvlak van natuurwetenschap, filosofie en ethiek. Zijn werk getuigt ook van een diep verlangen om de versplinterde moderne wereld te begrijpen als één samenhangend geheel. In een tijd waarin wetenschap ongekende  macht verwierf, zocht Von Weizsäcker naar een manier om kennis en verantwoordelijkheid met elkaar te verzoenen. Zijn denken is doordrongen van het besef dat inzicht in de natuur onvermijdelijk gepaard moet gaan met moreel bewustzijn.

Von Weizsäcker werd aanvankelijk opgeleid als natuurkundige en werkte in de jaren dertig van de vorige eeuw samen met Werner Heisenberg, een van de grondleggers van de kwantummechanica. Deze samenwerking had een diepe invloed op zijn latere filosofische ontwikkeling. De kwantummechanica had immers het klassieke, mechanische wereldbeeld op zijn kop gezet. De werkelijkheid bleek niet langer te bestaan uit vaste deeltjes die onafhankelijk van de waarnemer bewegen, maar uit een dynamisch netwerk van relaties, waarin de waarneming zelf een rol speelt. Deze ontdekking confronteerde Von Weizsäcker met de fundamentele filosofische vraag: Wat betekent kennis als de werkelijkheid zelf mede afhankelijk is van de waarnemer? Waar de klassieke natuurkunde de wereld als een object buiten ons zag, liet de kwantumtheorie zien dat wij zelf deel uitmaken van het proces dat we proberen te begrijpen. In zijn latere werk formuleerde hij dit als een filosofie van de eenheid, een poging om natuur en geest, subject en object, weer samen te denken. De samenwerking met Heisenberg tijdens de Tweede Wereldoorlog was niet alleen wetenschappelijk, maar ook moreel beladen. Beiden werkten aan het Duitse kernenergieproject, dat in beginsel ook tot de ontwikkeling van kernwapens had kunnen leiden. Hoewel het project nooit tot een atoombom kwam, bleef deze periode voor Von Weizsäcker een bron van diepe reflectie. Hij werd geconfronteerd met de dubbele aard van kennis, namelijk de kracht die de mens in staat stelt de natuur te begrijpen, kan ook worden gebruikt om die zelfde natuur te vernietigen. Na de oorlog nam hij daarom nadrukkelijk afstand van elk militair gebruik van wetenschap. Hij werd een van de meest uitgesproken pleitbezorgers van vrede en ontwapening. In 1957 ondertekende hij, samen met Heisenberg en andere Duitse fysici, de zogeheten Göttinger Erklärung, waarin zij zich verzetten tegen het bewapenen van de Duitse Bundeswehr met kernwapens. Deze ervaring vormde het ethische grondvest van zijn latere filosofie. Want kennis is nooit waardevrij en de wetenschapper draagt verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zijn werk.

Von Weizsäcker ontwikkelde het begrip "Weltverantwortung ", wereldverantwoordelijkheid, om deze diepe gedachte te verwoorden. In een wereld waarin technologische macht mondiale gevolgen heeft, kan morele verantwoordelijkheid niet langer beperkt blijven tot individueel of nationaal niveau. De mens moet leren denken in termen van het geheel van de aarde en haar toekomst. Deze gedachte was niet louter ethisch, maar ook ontologisch, want zij vloeit voort uit zijn visie op de eenheid van het bestaan. Voor Von Weizsäcker is de mens geen buitenstaander die de wereld observeert, maar een bewust onderdeel van het kosmische proces. In ons bewustzijn komt de natuur tot zelfkennis. Daarmee herwaardeert hij het begrip geest niet als iets bovennatuurlijks, maar als een natuurlijke fase in de evolutie van de werkelijkheid zelf. De mens is de plaats waar het universum zichzelf begrijpt.

Von Weizsäcker's denken kan worden gelezen als een oproep om de moderne wetenschap te transformeren van kennis tot wijsheid. Waar kennis streeft naar beheersing, zoekt wijsheid naar evenwicht en inzicht in de grenzen van het menselijk kunnen. In zijn filosofische kernwerk Der Einheit der Natur (1971) probeert hij te laten zien dat de wetten van de natuur niet losstaan van de mogelijkheid van bewustzijn en ethiek. Met de mogelijkheid van bewustzijn bedoelt Von Weizsäcker niet simpelweg dat er toevallig ergens in het universum denkende wezens zijn ontstaan. Hij bedoelt dat de natuur zélf zodanig is opgebouwd dat bewustzijn er principieel uit kan voortkomen. Alles is met elkaar verbonden in een proces van voortdurende ontwikkeling.

Daarmee sluit zijn denken aan bij een lange traditie van idealistische filosofie in Duitsland, van Kant tot Hegel, maar met een moderne, wetenschappelijke inslag. Von Weizsäcker ziet de kwantumfysica als een brug tussen natuurwetenschap en filosofie, ze toont dat de wereld niet uit vaste, dode materie bestaat, maar uit mogelijkheden, relaties en processen. De werkelijkheid is niet iets wat is, maar iets wat gebeurt en de mens maakt daar wezenlijk deel van uit. Vanuit deze visie komt ook zijn nadruk op verantwoord handelen voort. Als bewustzijnsdrager heeft de mens een unieke positie, want hij kan reflecteren op zijn daden en hun gevolgen overzien. Dat maakt hem tot een moreel wezen, maar ook tot een wezen dat kwetsbaar is voor eigenwaan. Voor Von Weizsäcker ligt de ware waardigheid van de mens niet in macht, maar in zelfkennis en besef van verbondenheid. Zijn visie is daarmee zowel een waarschuwing als een hoopvolle boodschap. Zij waarschuwt voor de gevaren van eenzijdige rationaliteit en technologische overmoed, maar zij biedt ook een perspectief op verzoening tussen mens en natuur. Waar de wetenschap de wereld in categorieën verdeelt, moet de filosofie haar weer samenbrengen tot een zinvol geheel. 

De basale visie van Carl Friedrich von Weizsäcker kan worden samengevat als een zoektocht naar eenheid, namelijk de eenheid van natuur en geest, van kennis en ethiek en van mens en wereld. Zijn ervaring als natuurkundige, vooral de samenwerking met Heisenberg en de confrontatie met de destructieve mogelijkheden van atoomwetenschap, leidde tot een diep moreel bewustzijn. Voor Von Weizsäcker is wetenschap niet slechts een instrument om de wereld te begrijpen, maar een verantwoordelijkheid tegenover het gehele bestaan. In een tijd waarin technologische macht opnieuw de grenzen van de planeet bedreigt, behoudt zijn boodschap onverminderde actualiteit. Alleen wie de wereld als eenheid begrijpt, kan haar in vrede bewaren. Want in het oog dat begrijpt, weerkaatst de wereld zichzelf en waar kennis en liefde samenvallen, ontwaakt de mens als het bewustzijn van het universum.


Geciteerde uitspraken van Von Weizsäcker:

- Die Macht des Wissens verpflichtet. De macht van kennis verplicht.

- Frieden ist nicht Abwesenheit von Krieg, sondern die Gegenwart von Gerechtigkeit. Vrede is niet de afwezigheid van oorlog, maar de aanwezigheid van rechtvaardigheid.

- Der Mensch ist das Auge, durch das das Universum sich selbst sieht. De mens is het oog waardoor het universum zichzelf aanschouwt.

- Wissenschaft ohne Gewissen ist der Untergang der Seele. Wetenschap zonder geweten is de ondergang van de ziel.

- Alles Wissen ist Wissen vom Einen. Alle kennis is kennis van het Ene.

- Wer aber vor der Vergangenheit die Augen verschließt, wird blind für die Gegenwart. Maar wie zijn ogen sluit voor het verleden, wordt blind voor het heden.


J.J.v.Verre.


Bronvermelding:

- Die Einheit der Natur, Carl Friedrich von Weizsäcker. EAN: 9783446127432.

- Carl Friedrich von Weizsäcker, en.wikipedia.org.

- Carl Friedrich von Weizsäcker Biografie-Was war Wann? Kurzbiografie.www.was-war-wann.de

maandag 10 november 2025

De Spirituele Filosofie van Simone Weil.

 

Simone Weil (1909-1943): L'attention est la forme la plus rare et la plus pure de la générosité. Aandacht is de zeldzaamste vorm van vrijgevigheid.

Spirituele ontwikkeling van de ziel betreft in het bijzonder de transformatie van de ziel met als doel zich te verenigen met de Werkelijkheid.* 

De Spirituele Filosofie van Simone Weil (1909-1943) is een van de meest radicale, ongemakkelijke en diep ontroerende denksystemen van de 20e eeuw. Het is een filosofie geboren uit een uiterst scherp intellect, een grenzeloos mededogen voor het lijden van anderen en een persoonlijke ascese die haar fysiek bijna te boven ging. Haar denken is geen troostrijke metafysica, maar een veeleisende weg van deconditionering, waarin lijden, aandacht en schoonheid centrale wegwijzers zijn.

In de kern van Weils filosofie staat het concept van "décréation " (ontschepping). Voor Weil was de schepping niet zozeer een daad van toevoeging, maar van aftrekking. God schiep de wereld door zichzelf terug te trekken, om ruimte te maken voor iets dat niet God is. De menselijke taak, de spirituele opdracht, is dit proces te voltooien door een radicale onthechting van het ego, het ik dat zichzelf als centrum van de wereld beschouwt. Dit ik, met zijn verlangens, zijn meningen en zijn wil tot macht, is volgens Weil een gevangenis. Het sluit ons af van de werkelijkheid en van God. Spirituele vooruitgang is daarom niet het verwerven van iets, maar het leegmaken van de ziel. Het is een vorm van spirituele armoede, waarin we afstand doen van de denkbeeldige ik, de centrische wereld om plaats te maken voor de genade. Dit is een pijnlijk proces, want het vereist het loslaten van alles waar we ons aan vastklampen voor zekerheid en identiteit. Waar het ego zich terugtrekt, kan "aandacht " (attention) ontstaan. Voor Weil is aandacht veel meer dan concentratie, want het is een zuivere, liefdevolle en volhardende gerichtheid op de werkelijkheid, zonder enige bijbedoeling. Het is een lijdzame houding, waarbij we de waarheid niet forceren, maar erop wachten in een staat van ontvankelijkheid.

Weil maakt een cruciaal onderscheid tussen "willen " (vouloir) en "aandacht ". Willen is de agressieve, grijpende modus van de geest. Aandacht is een daad van geduldig wachten, zoals men wacht op een geliefde. Haar bekende uitspraak luidt: " Aandacht is de zeldzaamste en zuiverste vorm van vrijgevigheid." Deze aandacht is de methode bij uitstek voor zowel studie (wiskunde, literatuur) als voor gebed. Door met aandacht naar een wiskundig probleem of een gedicht te kijken, doorzien we de waarheid ervan. Door met aandacht te bidden, maken we onszelf leeg en open voor God.

Weil had een bijzondere en confronterende visie op lijden. Ze maakte een onderscheid tussen een eenvoudige pijn (douleur) en "malheur", een existentieel, zielvernietigend lijden dat een mens reduceert tot een ding. Dit soort lijden is als een goddelijke absentie, het rukt de zin uit het leven. Precies hierin ligt voor Weil de mystieke mogelijkheid. Wanneer een mens in die staat van absolute verlatenheid volhardt zonder God te haten of te vervloeken, wanneer  hij het lijden aanvaardt zonder er een betekenis aan toe te kennen, dan kan er een wonder plaatsvinden. In dat moment van ultieme leegte, waarin alle menselijke troost faalt, kan de zuivere, onvoorwaardelijke liefde van God doorbreken. Het lijden wordt dan niet goedgepraat, maar het wordt een plaats van ontmoeting. De gekruisigde Christus is voor Weil het ultieme symbool van deze goddelijke liefde die aanwezig is in de grootste afwezigheid.

De wereld van Weil is niet alleen een tranendal, maar ook een weerspiegeling van de goddelijke schoonheid. Ze zag de wereld als geregeerd door "noodzaak " (nécessité), de onverbiddelijke wetten van de natuur (zwaartekracht, oorzaak en gevolg), die de mens knechten en breken. Maar in dezelfde noodzaak schuilt de schoonheid van de wereld, zoals de perfecte geometrie van een kristal, de onverbiddelijke logica  van een wiskundige vergelijking of de harmonie van het universum. Door de schoonheid van de noodzaak te aanvaarden, leren we de wereld liefhebben zoals hij is, niet zoals wij willen dat hij is. Dit is een vorm van amor fati (liefde voor het lot) die ons in contact brengt met de goddelijke logica die aan de schepping ten grondslag ligt. Schoonheid is voor Weil de tastbare aanwezigheid van God in de materiële wereld. 

De spirituele filosofie van Simone Weil is een veeleisende ascese. Het is een weg van verlies, van leegte en van radicale liefde. In een tijd die geobsedeerd is door zelfontplooiing, zelfoptimalisatie en het najagen van geluk, staat haar denken als een corrigerend en profetisch teken. Ze herinnert ons eraan dat ware spiritualiteit niet gaat over het voelen van gelukzaligheid, maar over de moed om de werkelijkheid onder ogen te zien, het lijden van de wereld te dragen en in de stilte van de eigen leegte beschikbaar te blijven voor iets dat groter is dan het zelf. Haar filosofie is een uitnodiging om de "aandacht " te cultiveren, niet als een techniek, maar als een basale levenshouding van liefdevolle gerichtheid op de ander, op de waarheid en op de schoonheid die, vaak verborgen, in deze wereld aanwezig is. Het is een boodschap die, hoe zwaar dan ook, een diepe en onverwachte bevrijding in zich draagt. 

Simone Weil zag het universum als een afgesproken speelveld van blinde, meedogenloze noodzaak, dat toch doordrenkt is van een hartverscheurende schoonheid. Het is een lege ruimte waar God afwezig is uit liefde, zodat wij kunnen bestaan. Onze taak is om deze harde, schone werkelijkheid onder ogen te zien, haar noodzaak te aanvaarden en in die aanvaarding de afwezige God te leren liefhebben. Het was een universum dat even wreed als goddelijk was en dat onze zuivere, onbaatzuchtige aandacht eiste als enig antwoord.

Uiteindelijk leert Simone Weil ons dat de ziel slechts waarlijk vrij is wanneer zij leeg wordt, niet om niets te bevatten, maar om alles te kunnen omvatten. Zo wordt de mens een weerloos doorgeefluik van een genade die even onmetelijk is als de leegte die eraan voorafging. Zo is de ziel een wond die pas zichtbaar wordt wanneer de wondranden wijken en slecht geheeld kan worden door de oneindigheid die zij toelaat.

Misschien is haar filosofie, zoals haar veel te korte leven, een stille gebedscirkel, een ruimte waarin het goddelijke zich toont in afwezigheid. De ziel wordt pas zichtbaar in haar aandacht, als een stille ontvankelijkheid waarin het goddelijke zich toont als afwezigheid vol genade. Wie zichzelf ont-schept, daalt af in de leegte waar liefde geen bezit is, maar een licht dat weigert te dwingen. Waar de ziel zich ontledigt van wil, daalt genade neer als een licht dat niets vraagt, maar alles draagt.**


J.J.v.Verre.


Bronvermelding:

- Ontschepping is de spirituele reis van het ik naar het niet-iets, van een zelfgerichte persoon naar een transparant, leeg kanaal voor liefde en waarheid. Het is de ultieme daad van nederigheid en vrijgevigheid, waarin de mens eindelijk één wordt met de goddelijke afwezigheid die de schepping mogelijk maakte. Voor Weil is ontschepping de weg naar waarheid, liefde en godsgenade.

- Spirituele filosofie en de ziel. Mystieke oerteksten met Simone Weil als gids. Jacques Graste, ISBN 978-90-8687-028-8.* 

- Verworteling( L'enracinement)Wat we de mens verplicht zijn. Simone Weil, EAN: 9789086842551.**

vrijdag 7 november 2025

Spengler en het spirituele veld.

 

                                        Oswald Spengler (1880-1936)                     

                                Duits geschiedfilosoof en cultuurhistoricus.


De cyclus van de geschiedenis, zo zou je een beschouwing over de filosofie van Oswald Spengler kunnen benoemen. Oswald Spengler (1880-1936) deed de intellectuele wereld daveren met zijn magnum opus, “Der Untergang des Abendlandes “, in de vertaling: De Ondergang van het Avondland, dat verscheen in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog (1918-1922). Zijn filosofie is een monumentaal, somber en onorthodox systeem dat een radicaal ander perspectief biedt op de cultuurgeschiedenis. Het is geen lineaire vooruitgang, maar een tragische, cyclische herhaling van opkomst, bloei en onvermijdelijke ondergang.

Oswald Spenglers filosofie draait om het cyclische verval van beschavingen, waarbij hij de westerse cultuur als een stervende fase in een grotere historische cyclus beschouwt. Zijn werk is diepgaand, provocerend en doordrenkt van cultuurpessimisme. De kern van Spenglers denken is terug te brengen tot cultuur als organisme. Volgens Spengler zijn beschavingen geen lineaire voortzettingen van elkaar, maar organische entiteiten met een eigen geboorte, bloei en verval. Elke cultuur heeft een “ziel”: Spengler onderscheidt bijvoorbeeld de Apollinische (klassiek-Griekse), Magische (Arabisch-islamitische) en Faustische (westerse) cultuur. Deze zielen drukken zich uit in kunst, religie, wetenschap en politiek. Culturen sterven zoals organismen: Ze doorlopen een levenscyclus van ongeveer duizend jaar. De westerse cultuur, stelt Spengler, bereikte haar hoogtepunt rond 1800 en is sindsdien in verval.

Cyclisch denken versus vooruitgangsgeloof. Spengler keert zich tegen het verlichtingsidee van vooruitgang. Hij beschouwt de geschiedenis niet als een rationele opmars naar een betere toekomst, maar als een tragische herhaling van opkomst en ondergang. Techniek en rationaliteit zijn symptomen van verval. In zijn latere werk Der Mensch und die Technik stelt hij dat technologische vooruitgang de mens vervreemdt van zijn natuurlijke omgeving. Democratie en liberalisme zijn tekenen van culturele uitputting, niet van emancipatie. Dit is een kernzin in Spenglers cultuurkritiek en ze raakt aan zijn fundamentele visie op geschiedenis als een organisch proces van groei en verval. Wanneer Spengler stelt dat democratie en liberalisme tekenen zijn van culturele uitputting, bedoelt hij het volgende. Democratie als symptoom van civilisatie. Spengler maakt een onderscheid tussen cultuur en civilisatie. Cultuur is de creatieve, bezielde fase van een beschaving, het is een periode van religieuze diepgang, kunstzinnige bloei en filosofische vernieuwing. Civilisatie is de latere, uitgeputte fase, namelijk een tijd van rationalisering, technocratie, bureaucratie en massademocratie. In Spenglers ogen is democratie geen teken van vooruitgang, maar van het feit dat een cultuur haar innerlijke bezieling heeft verloren. Ze is overgegaan in een mechanisch systeem waarin geld, massa en techniek de dienst uitmaken. Spengler stelt dat liberale democratie in de praktijk vaak een plutocratie is, een heerschappij van geld en invloed. Zijn redenatie was de volgende: “Vrijheid van meningsuiting vereist toegang tot de pers en persvrijheid vereist bezit van de pers, wat weer een geldkwestie is.” Volgens hem zijn idealen als vrijheid, gelijkheid en mensenrechten vaak façade woorden die de werkelijke machtsstructuren verhullen. In plaats van een bezielde gemeenschap ontstaat een samenleving van individuen, gericht op consumptie, comfort en controle. Waar het moderne denken democratie en liberalisme ziet als emancipatie, als bevrijding van het individu, ziet Spengler ze als laatste stuiptrekkingen van een cultuur die haar creatieve kracht heeft verloren. De nadruk op rechten, rationaliteit en gelijkheid is volgens hem niet het begin van iets nieuws, maar het einde van iets ouds.

Spenglers denken is vormgericht, hij zoekt naar patronen, analogieën, symbolen die de innerlijke trilling van een cultuur zichtbaar maken. Zijn filosofie is diep historisch, maar ook mythisch, want hij spreekt over culturen als gestaltes die ademen, sterven en herinnerd worden.

Spirituele filosofieën, van Vedanta tot soefisme, van boeddhisme tot mystiek christendom, benaderen het bestaan als een veld van trilling, waarin het ik oplost en het Mysterie zich opent. Hier is geen nadruk op vorm, maar op dissolutie, afstemming en herinnering. Tijd is cyclisch, maar niet historisch en evolutie is innerlijk, niet maatschappelijk. In plaats van beschavingen als organismen, ziet de spirituele filosofie de mens als gestalte van bewustzijn, een drager van het goddelijke, het onuitgesproken. Waar Spengler culturen analyseert, lost de spirituele denker het ik op in het veld van Éón. Het veld van stilte, resonantie en herinnering. Ondanks hun verschillen delen Spengler en de spirituele filosofie enkele diepe raakvlakken:

- Cyclisch wereldbeeld. Beide zien tijd niet als lineair, maar als ritmisch, wederkerig en ademend.

- Ziel als dragende kracht. Spengler spreekt over cultuurzielen. De spirituele filosofie spreekt over de ziel als trilling. En beide erkennen een innerlijke dragende dimensie

- Symbolisch bewustzijn. Beiden hechten waarde aan mythe, ritueel, kunst als uitdrukking van het onzichtbare.

- Kritiek op rationalisme. Zowel Spengler als spirituele denkers verzetten zich tegen het idee dat alles verklaard kan worden. Zij zoeken naar intuïtieve, bezielde kennis.

De grootste verschillen zijn vormgericht versus vormloos. Spengler tekent de adem van beschavingen in vorm, de spirituele filosofie luistert naar de stilte waarin vorm verdwijnt. Beiden bewegen in het ritme van het Mysterie, de ene als Cultuurspiegelaar en de ander als gestalte van dissolutie. Wanneer het ik niet langer vraagt wie het is, maar luistert naar wat het draagt, wordt het een stilte waarin het Mysterie zichzelf herinnert. De reiziger die geen richting zoekt, maar ritme, vindt een pad dat zich opent in elke ademtocht. Wat verdwijnt in stilte, keert niet terug als vorm, maar als trilling die alles doordringt. Zelfs Spengler, die de adem van beschavingen in vorm tekende, kon niet ontsnappen aan het veld waarin elke gestalte uiteindelijk oplost tot trilling.

J.J.v.Verre.


Bronvermelding:

- Oswald Spengler, de filosoof die 100 jaar geleden onze ondergang voorspelde. Ype de Boer, Filosofie Magazine, 25 september 2017.

- De ondergang van het Avondland, Oswald Spengler, EAN 978902442093.

- Het Rijk van Éón, J.J.v.Verre,5 oktober 2025, levendgeheugen.blogspot.com


woensdag 5 november 2025

De stroom van geest en dood in boeddhistisch perspectief.

 

Wanneer dit lichaam sterft, waar gaat de geest dan heen?


Leef elk moment met wijsheid, vriendelijkheid en heldere intentie om richting blijvende bevrijding te gaan.

Er is één vraag die bijna elke mens raakt, ongeacht wie ze zijn of wat ze geloven. Het is een vraag die opkomt in stille momenten, in de rust van de nacht, tijdens diepe emotionele ervaringen of tijdens diepe reflectie. Vaak is het het eerste mysterie dat onze spirituele nieuwsgierigheid aanwakkert: “Wanneer dit lichaam sterft, waar gaat de geest dan heen? “ Deze vraag is niet zomaar een persoonlijke gedachte. Het is een van de grootste mysteries aller tijden. Van de oudheid tot nu heeft het de mensheid gefascineerd. Denk er maar eens over na, het vormt de basis van talloze religies, filosofieën en de eindeloze zoektocht naar betekenis. Wat zijn wij? Wie zijn wij? Wat gebeurt er als wij sterven? Wat ligt er voorbij dat moment? De mens is van nature nieuwsgierig. We willen verkennen, begrijpen, vooral als het gaat om iets zo diepgaand als ons eigen bestaan. We willen echt zien wat deze overgang, wat we de dood noemen, werkelijk betekent. En heel misschien moeten we eerst begrijpen wat het ene levensmoment met het volgende verbindt om de dood beter te kunnen doorzien. Overal om ons heen weerklinken er verhalen en overtuigingen over wat er na de dood gebeurt. Sommigen spreken over eeuwige hemelen of angstaanjagende hellen. Anderen stellen zich verloren geesten voor, of de totale vernietiging als een roemloos einde met het adagium dood is dood. Maar elk van deze ideeën voelt als slechts één deel van een veel grotere puzzel. Een speculatie. Een stukje van het geheel. En diep vanbinnen zoeken velen van ons nog steeds naar een antwoord dat helder en compleet aanvoelt. Niet iets dat we volgen uit angst of gewoonte, maar iets dat we echt zelf kunnen begrijpen. Hier wordt de wijsheid van de Boeddha voor mij relevant. De Boeddha, een ontwaakte die verder keek dan tijd, gaf ons geen vast geloof of troostend verhaal. In plaats daarvan toonde hij ons een pad. Een manier om te verkennen, om zelf rechtstreeks de waarheid over de dood en het voortbestaan van de geest te zien. Hij vroeg ons niet om zomaar te geloven. Hij moedigde ons aan om te kijken, te onderzoeken en de aard van alle dingen met eigen ogen te begrijpen.

De tekst die hier voor u ligt is meer dan een uiteenzetting over wat er met de geest gebeurt na de dood. Ze is een contemplatieve reis door het hart van het boeddhistische wereldbeeld, waarin de dood niet wordt gezien als een einde, maar als een overgang binnen een causale stroom. In deze beschouwing wil ik enkele lagen uitlichten: de filosofische kern, de spirituele implicaties en de uitnodiging tot dagelijkse beoefening.

Centraal staat het inzicht dat er geen blijvende ik is die sterft of voortleeft. Wat wij als “zelf” ervaren, is een dynamisch proces van vijf aggregaten, namelijk lichaam, gevoel, waarneming, mentale formaties en bewustzijn, welke voortdurend ontstaan en vergaan. Dit sluit aan bij het Éóniaanse idee van fragmentatie en cyclische beweging: het ik is geen kern, maar een patroon, een ritme, een tijdelijke configuratie van oorzaken en condities.

De geest, zo leert de Boeddha, is geen entiteit die ergens heen “gaat” bij de dood. Er is geen ziel die reist. Er is slechts een stroom van oorzakelijkheid, waarin het oude proces eindigt en een nieuw proces ontstaat, zoals een vlam die een andere vlam aansteekt, of een zegel die zijn indruk achterlaat in was. Dit beeld roept een Éóniaanse typografie op: geen lineaire overgangen, maar afdrukken, resonanties, overgangen zonder drager.

Kamma betekent letterlijk de intentionele handeling, dat wil zeggen: elke daad, gedachte, of woord dat voortkomt uit bewuste intentie. Kamma is de drijvende kracht achter deze stroom. Niet als straf of beloning, maar als natuurlijke wet van ethiek en wil. Elke intentie laat een afdruk achter, een trilling in het veld van bewustzijn. Dit doet denken aan de Éóniaanse partituren die wij ons verbeelden: elke handeling is een noot, elke gedachte een klank en samen vormen ze een melodie die zich voortzet voorbij het zichtbare.

De tekst benadrukt dat deze stroom niet wordt geleid door toeval of lot, maar door onze keuzes in het hier en nu. Dit is een bevrijdend inzicht: we zijn geen gevangenen van het verleden, maar scheppers van toekomstige resonantie. Het leven wordt een compositie, waarin elke handeling een akkoord is dat de volgende toon beïnvloedt.

Het stervensproces wordt beschreven als een subtiele terugtrekking van de geest uit de zintuiglijke wereld, gevolgd door het verschijnen van karmische tekens: herinneringen aan daden, symbolen van intentie en visioenen van bestemming. Deze beelden zijn geen oordeel van buitenaf, maar projecties van de geest zelf. In Éóniaanse termen: innerlijke iconen, liturgische tekens, poëtische vensters naar het volgende veld.

Theravāda en Vajrayāna bieden verschillende kaarten van deze overgang. Waar Theravāda spreekt van onmiddellijke wedergeboorte, introduceert Vajrayāna de Bardo, een tussenstaat van visioenen en mogelijkheden. Beide benaderingen wijzen op hetzelfde: de geest beweegt niet als een entiteit, maar als een stroom van condities. De kaarten verschillen, maar de berg is dezelfde.

De stroom van geest en dood is geen abstracte theorie, maar een uitnodiging tot leven in aandacht. Niet pas op het sterfbed, maar in het hier en nu waar elke ademhaling een poort is, elke gedachte een zaad, elke handeling een afdruk in het veld van Kamma.

De Boeddha leerde ons dat bevrijding niet ligt in geloof, maar in beoefening. In het dagelijks leven, in de kleine keuzes: Zoals een woord dat verbindt in plaats van verdeelt. Een gedachte die loslaat in plaats van vasthoudt. Een handeling die vrede zaait in plaats van onrust. Zo wordt het gewone heilig. De afwas, de wandeling, het luisteren naar een ander, alles wordt deel van de pelgrimage. Niet als plicht, maar als ritme. Niet als streven, maar als herinnering aan wat al mogelijk is.

En wanneer we zo leven, met zachte discipline en heldere intentie, bereiden we ons niet alleen voor op de dood, we leren sterven aan illusie, moment na moment, tot het verlangen verstilt en het pad zichzelf voltooit.

Het meest indringende deel van deze beschouwing is misschien wel de oproep tot dagelijkse beoefening. Niet als voorbereiding op een verre dood, maar als manier van leven. Elke gedachte, elk woord, elke daad vormt het veld waarin de dood zich zal ontvouwen. Een kalme, heldere geest op het moment van sterven is geen toeval, maar het resultaat van een leven in aandacht, vriendelijkheid en wijsheid.

Dit sluit prachtig aan bij mijn eerdere beschouwingen omtrent een cyclische afronding: het leven als een gebed, een partituur, een innerlijke pelgrimage waarin elk moment een echo draagt van het begin en een voorbode is van het einde. De dood wordt dan geen breuk, maar een modulatie, een overgang naar een nieuwe toonsoort binnen dezelfde symfonie van oorzakelijkheid.

Het uiteindelijke doel is niet wedergeboorte in een betere sfeer, maar bevrijding uit de hele cyclus van Saṃsāra. Nibbāna is de staat waarin geen nieuwe oorzaken ontstaan en de cyclus van geboorte en dood tot rust komt. Waar begeerte, afkeer en illusie zijn uitgeroeid. Er ontstaat geen nieuwe Kamma meer. De stroom komt tot rust. Dit is vergelijkbaar met de Éóniaanse stilte: geen leegte, maar een resonantie zonder bron, een ruimte waarin het verlangen is opgelost en de geest rust in het onvoorwaardelijke.

De woorden van de Boeddha na zijn ontwaken, over het huis dat niet meer gebouwd zal worden, zijn een poëtische climax. Ze vormen een slotzin die terugkeert naar het begin: het zoeken, het lijden, het ontwaken. Een Éóniaanse afronding in de diepste zin.

Deze tekst is geen doctrine, maar een uitnodiging. Geen antwoord, maar een pad. Ze nodigt uit tot innerlijke pelgrimage, tot het leven als voorbereiding op sterven en tot sterven als poort naar bevrijding. In Éóniaanse termen: een cyclische partituur van bewustzijn, waarin elke toon een spoor nalaat en elke stilte een mogelijkheid opent. Zoals de dauw verdwijnt in het ochtendlicht, zo lost het ik op in de stilte van inzicht. Wat blijft, is geen vorm, geen naam, maar een ruimte waarin het verlangen is verstild en het pad zichzelf voltooit. Als het fysieke lichaam sterft, dan gaat de geest niet op pad als een reiziger, maar ontvouwt zich als een echo van intentie in het veld van oorzakelijkheid, stil, vormloos, maar vol richting.

J.J.v.Verre.





zaterdag 1 november 2025

De evolutie van het ik-gevoel.

 

Jeg is het ik dat zich afbakent, maar ook opent naar de ander. Sjael is de ziel als drager van herinnering, verlangen en innerlijke muziek. Jel zou kunnen functioneren als een fictieve tussenlaag, een overgang tussen ik en ziel. Het is eigenlijk een Éóniaans begrip dat de transitie of resonantie aanduidt. Bevidshed betekent bewustzijn, niet alleen gericht op het vermogen om zich bewust te zijn van zichzelf en de wereld, maar ook naar het innerlijke licht waarin gedachten, gevoelens en waarnemingen verschijnen.


Wie in de spiegel kijkt, ziet direct een beeltenis die vrij bekend voorkomt, een vanzelfsprekendheid, want dat reflecterende beeld van een individu, ben ik, tezamen met een unieke identiteit en met  de vergezellende innerlijke wereld. Dit besef is echter geen biologisch gegeven, maar een culturele verworvenheid. De vraag wanneer het ik-gevoel in de geschiedenis van de mensheid dominant werd, voert ons naar een fascinerend kruispunt van filosofie, psychologie en geschiedenis. Het antwoord kent geen exact jaartal, maar volgt het pad van een langzame, revolutionaire ontvouwing, van een collectief bestaan in de prehistorie naar de diepe innerlijkheid van de moderne mens.

In de prehistorische samenlevingen van jagers en verzamelaars was overleven een collectieve onderneming. Het individu was volledig ondergedompeld in en ondergeschikt aan het belang van zijn clan. Zijn identiteit was relationeel en fluïde, dus niet als een vaststaand, aangeboren gegeven, maar als iets dat voortdurend in beweging is en wordt gevormd door de interactie met anderen en de omgeving. Men was een zoon van, een jager voor en een lid van de stam. Dit zelf was een onderdeel van een groter geheel, zoals een orgaan een deel van het lichaam is met een bepaalde functie. In de vroegere agrarische rijken, zoals Egypte en Mesopotamië, werd dit collectief verder geïnstitutionaliseerd. De farao was een god en de identiteit van de gewone mens werd gedefinieerd door zijn dienst aan heerser en staat. Toch kiemde hier, in de schaduw van de piramides, het eerste individuele bewustzijn. In teksten zoals het Egyptische "Dialoog van een levensmoe met zijn ziel" wat verwijst naar een beroemd Oudegyptisch literair werk (ca 2000 v.Chr.) dat is overgeleverd in de vorm van een tekst op papyrus. Hierin spreekt een man die het leven beu is tot zijn ziel, hem verlatend, om te tonen hoe de ziel hem in zijn aardse bestaan heeft geholpen. Het is een werk met een pessimistische toon, waarop de spreker klachten uit over de ellende van het menselijk bestaan en roept hij zijn ziel op om hem te verlaten. Het is de stem van persoonlijke twijfel en existentieel lijden, een vroege echo van een individu dat zich tegen de collectieve identiteit afzet. De oude Grieken legden de filosofische hoeksteen voor het ik-besef. De spreuk "Ken uzelf " (Gnõthi seauton), die in het tempelcomplex van Delphi prijkte, was een opdracht tot introspectie. Filosofen als Socrates verschoven de blik van de kosmos naar de menselijke geest. Waarheid lag niet louter buiten, maar ook in de ziel van de mens. Deze tendens zette zich voort in de Romeinse tijd, maar bereikte een nieuw dieptepunt met de " Belijdenissen " (Confessiones) van Augustinus van Hippo (398 na Chr.). Dit werk was een monument van individuele introspectie. Augustinus onderzocht zijn persoonlijke zonden, twijfels en zijn zoektocht naar God met een intensiteit die een scherp afgebakend  innerlijk leven verraadde. Het ik was een terrein geworden dat het waard was om in kaart te worden gebracht.

Gedurende de Middeleeuwen werd dit ontluikende ik opnieuw ingekaderd en ondergeschikt gemaakt. In het allesomvattende christelijke wereldbeeld was de mens een zondig wezen, wiens identiteit en doel volledig werden bepaald door God en Zijn Kerk. Het zelf was een kanaal voor genade of verdoemenis, maar nooit een autonome bron van betekenis. Individualiteit bestond, maar vooral in de context van een persoonlijke relatie met God en een voorbestemde plek in een grotere, goddelijke hiërarchie.

De Renaissance (14e-17e eeuw) markeert het cruciale keerpunt, de geboorte van het moderne individu. Het humanisme plaatste de mens wat betreft zijn potentie, zijn rede, zijn lichaam, in het centrum van de belangstelling. Kunstenaars signeerden hun werk en eisten zo erkenning als unieke scheppers op. Deze intellectuele revolutie werd bekroond door de filosofie van René Descartes. Zijn radicale twijfel leidde tot de onbetwijfelbare zekerheid van het "Cogito, ergo sum ", ik denk, dus ik ben. Het denkende ik werd de soevereine grondslag van alle kennis en identiteit. In de 18e-eeuwse Verlichting werd dit rationele ik gepolitiseerd. Denkers als John Locke legden de nadruk op persoonlijke identiteit via bewustzijn en geheugen, terwijl het individu werd uitgeroepen tot drager van onaantastbare rechten en vrijheden. Het ik was niet langer alleen een denkende substantie, maar ook een morele en politieke entiteit, de hoeksteen van de moderne democratische staat. Als reactie op het rationele ik van de Verlichting, vierde de Romantiek (eind 18e- tot midden 19e eeuw) het unieke, emotionerende en authentieke zelf. Kunstenaars en dichters streefden naar zelfexpressie, waarbij de innerlijke wereld, met haar passies en gevoelens, de ultieme bron van waarheid werd. Deze verinnerlijking werd versterkt door de Industriële Revolutie en verstedelijking, die mensen uit hun traditionele gemeenschapsband rukten en hen als geïsoleerde individuen in een anonieme massa plaatsten. Het ik was nu soeverein, maar ook eenzaam, gedwongen om zijn eigen identiteit en betekenis te construeren in een steeds complexere wereld. 

De reis van het ik-gevoel, is een onvoltooide reis, het is er een van een toenemende differentiatie. Van een symbiotisch onderdeel van de stam, naar een ziel in dialoog met God, naar een soeverein, denkend en voelend centrum van de wereld. Het dominante ik zoals wij dat vandaag kennen, is een product van de culturele explosies, welke zowel in de Renaissance, Verlichting en Romantiek hebben plaatsgevonden. Of dit individualistische ik zijn hoogtepunt heeft bereikt, is de vraag die in onze tijd gesteld kan worden. In het tijdperk van sociale media, waar identiteit zowel hyper individueel als permanent prestatie gericht is en in een geglobaliseerde wereld die om nieuwe vormen van verbondenheid vraagt, staat het ik opnieuw voor een transformatie. De echo van het zelf, eens zo zacht in de prehistorie, is uitgegroeid tot een luid spelende beatband, maar de zoektocht naar zijn ware stem is nog altijd niet voltooid. En zo blijft de mens, een eiland van bewustzijn in de oceaan van de tijd, voor altijd de echo zoekend van het eigen wezen in een eeuwige kosmische resonantie.


Het evoluerende ik

verward chaotisch in duisternis

een stem zonder eigen mond

door een een spiegel van licht

zag zichzelf in 't aangezicht


toen werd stilte tot adem van vorm,

een naam geboren uit resonantie,

het ik gleed traag uit zijn schaduw 

vond zichzelf in herinnering


J.J.v.Verre.


dinsdag 7 oktober 2025

De filosofie van Jacob Boehme.

 

Geschilderd portret van de ziener van Görlitz, Jacob Böhme1575-1624. Naam schilder onbekend.


Jacob Boehme, ook vaak gespeld als Böhme, was een eenvoudige schoenmaker uit het Duitse Görlitz en behoort tot de meest originele en uitgesproken denkers in de geschiedenis van de christelijke mystiek. Ondanks zijn beperkte scholing bereikte hij, gedreven door een intense persoonlijke zoektocht, een diepgaand inzicht in de goddelijke mysteries dat hem de bijnaam  "de Teutoonse wijsgeer " opleverde. Zijn werk, dat hij zelf beschouwde als een directe openbaring van de Heilige Geest, veroorzaakte tijdens zijn leven grote controverses maar zou later een onuitwisbare stempel drukken op de filosofie, de romantiek en de esoterische tradities. Dit essay is bedoeld om de kern van Boehmes gedachtengoed te onderzoeken, beginnend bij zijn persoonlijke openbaringen, voortvloeiend in zijn complexe kosmologie welke draait om het concept van de " Ungrund " en uitmondend in zijn visie op de mens en diens spirituele relatie tot God.

Boehmes filosofie is onlosmakelijk verbonden met zijn persoonlijke mystieke ervaringen. Hij was van jongs af aan een diep religieus man, gekweld door twijfels en met een verlangen naar spirituele zekerheid. Zijn eerste grote verlichting vond plaats in 1600, naar verluidt toen hij staarde naar de weerkaatsing van het zonlicht in een tinnen schaal. Deze schijnbaar alledaagse gebeurtenis bracht hem in een staat van een hoger bewustzijn, waarin hij een visioen kreeg dat hem doordrong van het wezen van alle dingen. Hij beschreef dit als een "opstanding uit de dood " en een blik in " het hart van de natuur ". Twaalf jaar later, volgde een tweede, meer allesomvattende openbaring die hem aanzette tot het schrijven van zijn eerste werk, getiteld Aurora, of Morgenröte im Aufgang. Boehme beweere dat hij zijn inzichten niet ontleende aan boeken, maar dat "de hele natuur "zijn leermeester was en dat zijn kennis voortkwam uit "het boek dat in mij werd geopend". Zijn geschriften leidden tot felle tegenstand van de gevestigde kerkorde, met name van de plaatselijke pastor Gregorius Richter, die hem beschuldigde van ketterij en hem verbood om nog langer te publiceren. Desalniettemin bleef Boehme, gedwongen door een innerlijke impuls, schrijven en produceerde hij in de laatste vijf jaar van zijn leven een indrukwekkend oeuvre. De dynamische geboorte van God en de wereld, het centrale en meest revolutionaire concept in Boehmes metafysica is dat van de Ungrund (het Grondeloze). Dit is de volstrekt ongedifferentieerde, preexistente toestand van het Goddelijke, een vormloos Niets dat voorafgaat aan alle zijn. Uit het grondeloze Niets ontwaakt een primordiaal verlangen naar zelfkennis. Om aan dit verlangen te voldoen, moet God zich "uit elkaar trekken" in tegenstellingen. Het Grimmige en het Liefdevolle. Alleen door de spanning en wisselwerking tussen deze twee polen kan er ervaring, bewustzijn en uiteindelijk liefde ontstaan. Het verlangen naar zelfkennis zet dus een dynamisch proces in gang waarin God zichzelf openbaart en tot bewustzijn komt. De schepping is uiteindelijk het toneel waarop God Zichzelf leert kennen. Dit proces verloopt via een drievoudige dialectiek van tegendelen. Boehme stelt dat alle werkelijkheid, inclusief de Goddelijke natuur, is opgebouwd uit tegenstrijdige krachten. Hij symboliseert dit als een eeuwige strijd tussen licht en duisternis, liefde en toorn. Deze dualiteit is geen fout of kwaad, maar een noodzakelijke voorwaarde voor manifestatie en leven. Want zonder die duisternis zou het licht niet kunnen schijnen en zonder de hitte van het vuur zou de zachtmoedigheid van de liefde niet gevoeld kunnen worden. Deze tegendelen worden verzoend en in evenwicht gehouden door een derde, verenigende principe. Boehme herformuleert op deze manier de christelijke Drie-eenheid in dynamische termen. De vader representeert de oorspronkelijke, vaak grimmige of rauwe en stekelige energie van de wil, vergelijkbaar met een ongetemd vuur. De zoon (Jezus Christus) is het principe van liefde, licht en zachtmoedigheid dat het vuur tempert en verlicht. De Heilige Geest is de kracht die uitgaat van de wisselwerking tussen Vader en Zoon. Het is de levende, scheppende adem die de wereld doorstroomt. De zichtbare, stoffelijke wereld is een uiterlijke manifestatie of "tekenschrift " van deze innerlijke, spirituele processen. Boehme leerde dat de hele zichtbare wereld een openbaring is van de innerlijke, geestelijke wereld en dat elk ding in de natuur de signatuur draagt van zijn innerlijke essentie.

In Boehmes kosmologie gaat de schepping van de menselijke wereld vooraf door een kosmische tragedie, namelijk de val van Lucifer. Lucifer, oorspronkelijk een machtige engel, bevond zich in de perfecte balans tussen het goddelijke vuur en licht. Zijn zonde was dat hij zijn wil liet overheersen door het vuur, de grimmige kracht en zich daarmee afkeerde van het licht van de liefde. Hij wilde alleen voor zichzelf gloeien, los van de goddelijke totaliteit en werd zo de "vorst van de duisternis ". De schepping van de mens was Gods antwoord hierop. De mens, Adam werd geschapen als een microkosmos, een samenvatting van de hele schepping en was bestemd om de plaats van Lucifer in te nemen. Adam was oorspronkelijk een androgyn wezen, een pure maagd, volmaakt in evenwicht en levend in een staat van goddelijke eenheid, omringd door het "paradijselijke licht ". Hij kon communiceren met de essentie van alle dingen en leefde van "het Woord van God ". De zondeval van Adam was een herhaling van Lucifers fout op aards niveau. Door zich over te geven aan de verleiding van de  "grimmige " kwaliteit, gesymboliseerd door het eten van de vrucht van de kennis van goed en kwaad. Daarbij verbrak hij de eenheid met God en viel hij in de wereld van de tegenstellingen, waarbij hij het evenwicht verloor en onderhevig werd aan de sterfelijkheid en het lijden van de derde principe, de stoffelijke wereld.

Het doel van het leven is, volgens Boehme, om deze gevallen staat te boven te komen en terug te keren naar de eenheid met God. Dit is geen intellectueel proces, maar een innerlijke, spirituele transmutatie die hij vaak in zijn geschriften in alchemistische termen beschrijft. De weg naar verlossing loopt via geloof en overgave. De mens moet zijn eigen ego, zijn eigen willen, opgeven en zich volledig overgeven aan de goddelijke wil. Boehme benadrukte met de zin: "Ik weet dat ik in mijn eigen krachten niets kan doen, maar als mijn wil in Gods wil werp, dan gelooft God in mijn wil ". Deze overgave maakt een wedergeboorte mogelijk, waarbij de innerlijke Christus, het principe van licht en liefde, opnieuw wordt geboren in de ziel van de mens. Dit is een pijnlijk proces, een strijd met de duistere machten in zichzelf, omdat de grimmige kwaliteit in de mens moet worden getransformeerd en gekalmeerd door de liefde. Uiteindelijk leidt dit tot een vereniging met God, waarbij de ziel, gevoed door het "water des levens ", weer deel krijgt aan de goddelijke natuur en de oorspronkelijke, paradijselijke staat zich herwint. Het is niet alleen een terugkeer naar onschuld, maar als een verworven eenheid die de kennis van het kwaad heeft omvat en heeft overwonnen.

Ondanks vervolging werd Boehmes werk na zijn dood gretig ontvangen door een intellectuele onderstroom in Europa. Zijn invloed was, zoals later bleek verbazingwekkend breed en diepgaand geweest. In de filosofie noemde Hegel hem "de eerste Duitse filosoof " en zijn dialectiek van tegendelen is duidelijk een voorloper van het Duitse idealisme. In de literatuur en mystiek inspireerde hij dichters als William Blake en werd hij een centrale figuur voor de theosofie en de latere esoterische tradities, waaronder  de Rozenkruisers en sommige takken van de vrijmetselarij. In de psychologie vonden denkers als Carl Jung in Boehmes symboliek een beschrijving van de archetypische processen in het collectieve onbewuste. Zijn idee van een evoluerende, wordende God en een universum dat is opgebouwd uit de spanning tussen tegenpolen, blijft tot de verbeelding spreken en vindt zelfs weerklank in moderne theorieën zoals de chaostheorie.

Jacob Boehme blijft een fascinerende en uitdagende figuur. Zijn gedachtengoed, geboren uit directe mystieke ervaring, daagt een statisch en louter transcendent godsbeeld uit en presenteert in plaats daarvan een levendig, dynamisch en soms woelig universum waarin het goddelijke en het menselijke onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Zijn visie op het kwaad als een noodzakelijke, zij het gevaarlijke, kracht in de goddelijke alchemie en zijn nadruk op de innerlijke, transformerende weg naar God, bieden een diepzinnig en tijdloos spiritueel perspectief. De erfenis van de eenvoudige schoenmaker uit Görlitz getuigt van het feit dat het diepste inzicht in de mysteries van het bestaan niet per se voortkomt uit academische geleerdheid, maar kan opwellen uit het hart van een zoekende en ontvankelijke ziel. 

En zo rust in ieder van ons, een vonk van het grondeloze licht, wachtend in de stilte om zichzelf te herinneren en als een zaadje dat de duisternis omarmt, uit te barsten in de oneindige glorie van het worden. Ik ben, ik word en zal blijven zijn, degene in herinnering.


J.J.v.Verre.

zondag 5 oktober 2025

Respect.

 

Respect is de erkenning van de intrinsieke waarde van de ander, die zich toont in eerbied en het daadwerkelijk eerbiedigen van grenzen.


Respect. Het woord klinkt in onze oren als een boodschap van holle woorden, zonder daden die het staven of als een belofte van beschaafdheid. Respect klinkt alleen als een boodschap van een moreel appèl, totdat het wordt geïncarneerd in wederkerige erkenning. We eisen het, we zeggen het te geven en we menen te weten wanneer het ons ontbreekt. Maar wat is het eigenlijk, die diepere laag die onder de beleefdheidsfrase "ik respecteer je" schuilgaat? De filosofie heeft ons geleerd om verder te kijken dan de oppervlakte en onthult dat respect geen enkelvoudig ding is, maar een rijk palet aan betekenissen. 

Op de eerste en misschien wel belangrijkste laag, is respect een fundamentele erkenning. Het is de stille afspraak welke we met elkaar maken, voordat er ook maar een woord is gewisseld. Dit is het inzicht van denkers als Immanuel Kant. Het is de blik die je naar een ander mens richt en die zegt: "Jij bent, net als ik, een centrum van de wereld. Jij hebt, net als ik, verlangens, angsten, een verleden en een toekomst. Jij bent geen object, geen obstakel, geen instrument voor mijn doelen." Dit respect is niet iets wat je verdient met prestaties of status, nee het is wat een ieder menselijk wezen als geboorterecht meekrijgt. Het is de morele grondtoon waarop een rechtvaardige samenleving is gebouwd. Zonder deze erkenning vervallen we tot barbaarsheid, tot een wereld waar de sterken naar willekeur over de zwakkeren kunnen heersen.

Maar het leven is geen abstracte blauwdruk. In de dans van de dagelijkse omgang ontstaat een tweede laag, namelijk respect als uiting van bewondering. Dit is wel het respect dat verdiend moet worden. Het is de glimlach van erkentelijkheid voor de vakman die zijn werk tot in de perfectie beheerst. Het is de stilte die valt wanneer een moedig iemand opstaat voor wat rechtvaardig is, vaak tegen de stroom in. Dit respect, zoals de oude Grieken het zagen, is hiërarchisch. Dat wil zeggen, niet voor een ieder gelijk, waarbij hogere posities meer respect verdienden dan lagere posities. Je hebt meer respect voor de wijze leraar dan voor de onwetende dwaas en dat is terecht. Omdat het de motor is van vooruitgang en daardoor een hogere vorm van kwaliteit genereert. Het zet ons aan om ook zelf als entiteit beter te worden, om ook die bewondering af te dwingen.

De spanning tussen deze twee lagen, het universele respect van de erkenning en het verdiende respect van de bewondering, is waar het feitelijke leven zich afspeelt. De kunst is om nooit zo onder de indruk te raken van de tweede, terwijl je het eerste vergeet. De burgemeester en de dakloze op straat delen hetzelfde fundamentele recht om als doel op zichzelf behandeld te worden. Hun waardigheid is onvoorwaardelijk, ook is onze bewondering dat niet.

En dan is er ook nog een derde, diepere laag, die de Franse filosoof Emmanuel Lévinas ons aanreikt. Voor hem is respect niet iets wat wij actief geven, maar iets wat van de ander uitgaat. Het zit besloten in de kwetsbaarheid van het menselijk gelaat. De blik van een ander mens is geen ding wat wij analyseren, maar iets dat tot ons spreekt. Het zegt: "Je mag mij niet vernietigen. Je moet verantwoordelijkheid voor mij dragen." Dit respect is een vorm van nederigheid. Het is het besef dat de ander altijd meer is dan wat ik van hem kan begrijpen. Hij is een heel universum, vreemd, beangstigend en oneindig. En mijn eerste morele plicht is om ruimte voor dat universum te maken. Wat betekent dit nu, in de prozaïsche realiteit van alledag? 

Respect is de kunst van de ruimte. Het is de ander de vrijheid gunnen om te zijn wie hij is, te denken wat hij denkt en te geloven wat hij gelooft. Ook en misschien wel vooral, wanneer dat haaks staat op jouw eigen overtuiging. Het is de bereidheid om niet direct je hele leefruimte met je eigen gelijk op te vullen, maar om te luisteren naar de stilte en de woorden van de ander. Het is de ruggengraat van elke gezonde relatie, van vriendschap en liefde tot politiek debat. Zonder respect wordt liefde bezitsdrang, wordt vriendschap een transactie en wordt politiek een oorlog zonder wapens.

Uiteindelijk is respect daarom geen innerlijke gemoedstoestand. Het is een houding. Een keuze. Het is de moed om de menselijkheid in de ander te zien, zelfs wanneer die ander dat zelf uit het oog lijkt te hebben verloren. Het is de wijsheid om te weten dat onze gedeelde kwetsbaarheid uiteindelijk sterker is dan onze meningsverschillen. In een wereld die vaak verdeeld en hard lijkt, is het de stille, volhardende erkenning dat wij, in al ons verschil, fundamenteel samen zijn in dit menselijke bestaan. En dat is misschien wel de meest prozaïsche en tegelijkertijd meest verheven waarheid die er is.

Wat ik me afvroeg tijdens het schrijven van dit essay of de huidige woordkeuze van respect, dat vaak in straattaal wordt gebruikt, dezelfde gelaagdheid bezit of een andere dimensie van respect opent? "Yo, je moet hem zijn respec geven, want die gozer heeft altijd zijn eigen ding gedraaid, tegen alle odds in." In deze zin wordt gezegd dat je respect moet tonen voor iemand die onafhankelijk is, zijn eigen plan heeft getrokken en daarin is geslaagd. Tevens wordt benadrukt dat het bewonderenswaardig is hoe hij het heeft gered, ondanks tegenslagen. Deze zin geeft dus een lading van bewondering voor iemands onafhankelijkheid en veerkracht, wat in de straattaal een belangrijke basis is om respect te verdienen. In de Marokkaanse(mocro) versie van straattaal, wordt een cultureel geladen nuance toegevoegd aan het begrip respect. Het is niet alleen de taal van de straat, maar ook van een specifieke gemeenschap met haar eigen codes. Respect tonen is vaak synoniem met het voorkomen van hchouma (schaamte, schande of een gebrek aan fatsoen). Respect voor ouderen, fatsoenlijk gedrag en respect als "Gheera", wat in deze context de betekenis heeft van eer en trots. Respect is dan direct verbonden met deze eer, zoals opkomen voor de eer van je zus, moeder of familie. Respect kent hier ook een religieuze ondertoon, omdat respect voor ouders, sterk in de Islam ligt verankerd. Laat je niet vernederen: "Laat je niet doen " is een vorm van zelfrespect dat ook over de familie eer gaat. Veel uitingen zijn een mix van Nederlands, Arabisch en Berbers. Het mocro-begrip van respect komt op een bijzondere manier in de buurt van Levinas, maar dan anders ingekleurd. Voor Levinas ligt de oorsprong van ethiek in het "Gelaat van de Ander". In de mocro-cultuur ligt de oorsprong van veel sociale codes in "Het oog van de gemeenschap". De eer en schaamte worden grotendeels bepaald door hoe de gemeenschap je ziet en beoordeelt. Je respectloos gedragen is niet alleen een fout tegen het individu, maar een schandaal voor de hele familie. De "Ander " is hier niet een anoniem filosofisch concept, maar je buren, je ooms en tantes en eigenlijk de hele gemeenschap wiens oordeel voelbaar is.

Respect blijft een woord met een zekere spanning erin. Het balanceert tussen een onvoorwaardelijk ethisch appèl en een voorwaardelijke sociale eis. Tussen de stille stem van het gelaat die zegt "Gij zult niet doden " en de luidere stem van de straat die roept "Don't disrespect me bro ". Beide zijn waar en samen vertellen  ze het volledige en complexe verhaal van onze zoektocht naar erkenning.

Spiritueel filosofisch gezien, zijn wij, in de zwijgende taal van het gelaat en de luidruchtige eis van de straat, slechts zoekenden naar dezelfde bevestiging, namelijk dat ons bestaan ertoe doet in het universum van de ander.


J.J.v.Verre.

vrijdag 3 oktober 2025

De alchemie van zelfwording.

 

De alchemie van zelfwording is het geduldig omvormen van het lood der gewoonte naar het goud van de essentie. En is de innerlijke transformatie waarbij een persoon zijn authentieke zelf ontdekt.


De alchemie van zelfwording verwijst naar een proces van persoonlijke transformatie, waarbij individuen hun innerlijke goud ontdekken door het lood van hun ruwe ervaringen en aangeleerde patronen in de smeltkroes van het bewustzijn te verhitten. Dit concept is nauw verbonden met de individuatietheorie van Carl Jung, die het transformatieproces van de psyche beschrijft als een alchemistische zoektocht naar het vinden en integreren van het authentieke zelf, vaak geholpen door meditatie en droomduiding.

"Ik ben niet wat mij overkomen is. Ik ben wie ik kies te worden".

                                -Carl Gustav Jung-


Er zijn zinnen die aanvoelen als een gevouwen, ongelezen brief in een vergeten jas, je voelt het papier ritselen, maar kent de inhoud nog niet. Jung's uitspraak "Ik ben niet wat mij overkomen is. Ik ben wie ik kies te worden ", is zo'n zin. Ze klinkt heel eenvoudig, bijna als een bekrachtiging uit een zelfhulpboek. Maar wie haar werkelijk tot zich laat doordringen, merkt dat ze een existentiële omwenteling in zich draagt.

Wat ons overkomt, zoals trauma's, opvoeding, toeval, verlies, is vaak het fundament waarop we ons zelfbeeld bouwen. We zeggen dan "Ik ben zo geworden door wat mij is aangedaan." Jung keert deze causaliteit om. Hij stelt dat het Zelf niet louter een gevolg is, maar een mogelijkheid. Niet een echo, maar een stem. In deze omkering ligt een bevrijding, want we zijn niet veroordeeld tot herhaling, maar uitgenodigd tot herschepping. Toch is deze vrijheid geen gemakkelijke gave. Ze vraagt om moed, om het onder ogen zien van onze innerlijke schaduw, om het loslaten van vertrouwde verhalen waarin wij slachtoffer zijn. De keuze om te worden wie we willen zijn, is geen cosmetische ingreep, maar een alchemistisch proces. Jung was gefascineerd door alchemie, niet als primitieve chemie, maar als psychologische metafoor. De alchemist zoekt geen goud in de wereld, maar transformatie van het innerlijke lood. In deze context is de zin een alchemistische formule. Het verleden is de ruwe materie, de keuze is het vuur en het Zelf is het goud. Wie kiest, verbrandt. Want elke keuze is ook een afscheid van andere mogelijkheden. Maar in dat vuur ontstaat iets nieuws, namelijk een Zelf dat niet langer geregeerd wordt door reflexen, maar door reflectie. Het is de overgang van reactief leven naar creatief leven. Toch blijft er een paradox, want hoe kunnen we kiezen wie we worden, als we nog niet zijn wie we moeten zijn om te kiezen? Jung zou zeggen: het Zelf is niet een eindpunt, maar een richting. We kiezen niet een vaste identiteit, maar een pad van individuatie. We worden niet iemand anders, maar steeds meer onszelf. Deze wording is geen lineair proces. Soms lijkt het alsof we terugvallen, alsof het verleden ons weer opslokt. Maar zelfs dan is er een keuze, de keuze om het verleden te herlezen, om het niet als definitie maar als decor te zien. Zoals een dichter een archaïsch woord in een nieuw vers plaatst, zo kunnen wij ons verleden herschrijven door de manier waarop we het betekenis geven. In de kern is deze zin een poëtische uitnodiging. Ze zegt eigenlijk, je bent niet een verslag, maar een vers. Niet een portfolio, maar een dans. Je bent geen verzameling feiten, maar een veld van mogelijkheden. En in elke keuze, hoe klein ook, klinkt de echo van een grootser gedicht dat nog geschreven moet worden. Jung's zin is geen eindpunt, maar een begin. Ze opent een manier van leven waarin we niet slechts reageren op wat ons overkomt, maar waarin we scheppend omgaan met onze innerlijke potenties. Ze vraagt ons niet om het verleden te ontkennen, maar om het te transformeren. Want wie kiest, herschrijft. En wie herschrijft, wordt. En wie wordt, ontsluit het mysterie van zichzelf.

Vanuit de spirituele filosofie zou je " Wie wordt " kunnen omschrijven als het bewandelen van een innerlijk landschap dat nooit eerder betreden is. Niet als toerist, maar als iemand die een religieuze reis maakt als een pelgrim. Hij draagt geen kaart of fototoestel, doch slechts een kompas. Want het Zelf is geen bestemming op Google Maps, maar een ondefinieerbare fluistering in de verte. Wie wordt, ontdekt dat identiteit geen vast object is, maar een ruisende beek. Soms helder, soms wat troebeler, maar altijd stromend. In het worden ligt geen zekerheid, maar enkel een belofte. De belofte dat elke stap, hoe klein ook, een weerklank is van een grotere beweging, een dansende sprong tussen het bekende en het onbekende. Wie wordt, leeft paradoxaal, want hij is tegelijk dichter bij zichzelf en afgelegen van het oude ik. Hij is een gedicht in wording, een kosmische afbeelding welke zich langzaam ontvouwt. En in dat ontvouwen en tegelijkertijd kwetsbaar groeien, ligt de ware kracht. Want wie kiest, herschrijft. En wie herschrijft wordt. En wie wordt, herinnert zich dat hij altijd al onderweg was. Zo wordt zelfwording geen eindpunt, maar een eeuwige beweging, dat gezien kan worden als een innerlijke alchemie waarin het ik telkens opnieuw oplost, bezinkt en verrijst. Ik ben jij, jij bent mij en wij zijn zij met ons erbij.

J.J.v.Verre.

Bronvermelding:

- Jungian Analysis, Zielsdrift, Eefke van der Drift, www.zielsdrift.nl. 

- Verlossing in de alchemie, C.G.Jung, ISBN 9789060699768.

- Droom en individuatie, .G.Jung, ISBN 9789060699751.

donderdag 2 oktober 2025

Filosofie van de Orde: Rust, Reinheid en Regelmaat.

 

                        De filosofie van een calvinistische slogan.


Rust, reinheid en regelmaat, worden in Nederland vaak als een typisch calvinistisch of burgerlijk ideaal gezien, een praktische leidraad voor de opvoeding en het huishouden. Maar wat is nu de filosofische betekenis van deze drie woorden? De filosofische betekenis reikt veel verder dan wat huishoudelijke tips. Het is in feite, in de kern, een filosofie voor een zinvol en goed leven. Ik zal proberen om deze drie begrippen afzonderlijk en in hun onderlinge samenhang te analyseren.

De rust, de kalmte van de geest, is geassocieerd met voldoende slapen, niet overwerken en ontspannen. In zijn filosofische betekenis gaat rust over innerlijke vrede, kalmte en de beheersing van de geest. Het is de voorwaarde voor helder denken en moreel handelen. Voor Epicurus en de Stoïcijnen, zoals Seneca en Marcus Aurelius, is het hoogste goed ataraxia, een diepgaande staat van onverstoorbaarheid en gemoedsrust. Ataraxia is niet zomaar een beetje kalmte, zoals je kunt voelen na een vakantie. Het is een fundamentele en duurzame staat van zijn. Je kunt het vergelijken met de absolute stilte van de oceaan op grote diepte, hoe heftig de stormen aan de oppervlakte ook razen en de golven huizenhoog zijn, de diepte blijft onbewogen. Een staat van serene tevredenheid. Een diepe, innerlijke voldoening die niet afhankelijk is van uiterlijke omstandigheden. Dit wordt niet bereikt door de wereld te ontvluchten, maar door onze perceptie van de wereld te veranderen. Rust is de staat waarin we niet worden meegesleept door emoties zoals angst, woede of begeerte. Het is ook de basis van wijsheid. In de oosterse filosofie, zoals in het boeddhisme en taoïsme neemt rust een vooraanstaande plaats in. In het boeddhisme spreekt men van shamatha, als uiting van rust, namelijk de beoefening om de “aap geest “ tot bedaren te brengen. Het is een staat van zijn waarin we de werkelijkheid kunnen zien zoals ze is, zonder oordeel. In de Taoïstische filosofie staat het concept van wu wei (moeiteloos handelen) centraal. Dit handelen is in harmonie met de stroom van het leven, wat een diepe innerlijke rust veronderstelt. De modernere filosofie ziet dat in onze hyper geconnecteerde wereld met als zijn digitale interacties, rust een radicale daad is geworden. De Franse filosoof Blaise Pascal schreef al: “Alle menselijke ellende ontstaat doordat een mens niet rustig in een kamer kan zitten. “ Rust is hier de voorwaarde voor zelfreflectie en authenticiteit in een wereld vol afleiding. De filosofische boodschap van rust is in wezen de discipline om innerlijke ruimte te creëren, vrij van de tirannieke stroom van impulsen en externe prikkels, om zo tot ware vrijheid te komen.

Reinheid is de zuiverheid van intentie en omgeving. De praktische associatie leidt naar een schoon huis, schone kleren en persoonlijke hygiëne. In de filosofische betekenis gaat reinheid over ordening, zuiverheid van intentie en de relatie tussen de uiterlijke en innerlijke wereld. De innerlijke dialoog speelt hierin een cruciale en fundamentele rol. Reinheid begint hierbij niet met het opruimen van je bureau, maar bij het opruimen van je geest. Deze innerlijke dialoog, de constante stroom van gedachten, oordelen, herinneringen en overwegingen welke we met onszelf voeren, is het primaire terrein waarop reinheid moet worden beoefend. Je kunt het beschrijven als de mentale huishouding. Elke handeling begint met een gedachte. De innerlijke dialoog is waar onze intenties worden gevormd en getoetst. Dit sluit direct aan bij de deugdethiek van Aristoteles. Een “reine “ handeling is er een die voortkomt uit een deugdzame intentie. Voordat je handelt, vraagt je je in je innerlijke dialoog af: Doe ik dit uit plichtsbesef, om iemand te helpen? Of doe ik dit uit ijdelheid? Of is mijn intentie gericht om daar zelf voordeel van te kunnen plukken? Of doe ik dat uit behoefte aan erkenning? Reinheid beoefenen betekent dan om al die onzuivere motieven in je innerlijke dialoog te herkennen en proberen je intentie te zuiveren naar oprechte compassie. Onze innerlijke dialoog is vaak vervuild door vooroordelen, aannames en emotionele reacties. Filosofische reinheid is het streven om de werkelijkheid te zien zoals die is, zonder die vervuiling. In bijna alle religies en filosofische tradities heeft reinheid een diepe symbolische lading. Zoals het baden in de Ganges, de rituele wassing in de islam, de biecht in het christendom, het zijn allemaal uiterlijke handelingen die een innerlijke reiniging symboliseren. Het loslaten van schuld, negativiteit en morele vervuiling. Als samenvatting van de filosofische reinheid zou je kunnen zeggen dat reinheid het streven is naar harmonie en integriteit, zowel in de externe wereld (orde op zaken stellen) als in de interne wereld (zuiverheid van intentie en geweten).

Als derde de regelmaat. Als praktische associatie met vaste tijden voor eten, slapen, opstaan en werken. De filosofische betekenis van regelmaat is de praktische implementatie van discipline. Het is de structuur die vrijheid en creatie mogelijk maakt. Het leven van de Duitse filosoof Immanuel Kant was legendarisch vanwege zijn regelmaat. De inwoners van Königsberg zouden hun klokken gelijk hebben gezet op het tijdstip dat hij aan zijn dagelijkse wandeling begon. Voor Kant was regelmaat geen dwang, maar de ultieme expressie van vrijheid. Door zelfopgelegde regels te volgen, maakte hij zich vrij van de willekeur van stemmingen en impulsen. Regelmaat is de autonomie van de rede. Regelmaat is ook een fundamenteel principe in de natuur, zoals de getijden, de seizoenen en dag en nacht. Een leven in regelmaat is een leven in harmonie met deze grotere cycli. Het is een erkenning dat we onderdeel zijn van een geordend geheel. Hoewel het existentialisme de nadruk legt op vrijheid en keuze, is regelmaat daarin niet onbelangrijk. De existentialist zou zeggen dat je kiest voor je eigen regelmaat. De rituelen en gewoontes die je ontwikkelt, zijn een expressie van je waarden. Ze geven structuur aan een verder betekenisloos universum en creëren een kader waarbinnen authentieke keuzes mogelijk zijn. Samenvattend zou je kunnen zeggen dat regelmaat de architectuur is van een betekenisvol leven. Het is de discipline die de chaos beteugelt en de ruimte schept waarin menselijke vrijheid en creativiteit kunnen gedijen.

De samenhang schept een holistische levensfilosofie waarbij de synergetische kracht van rust, reinheid en regelmaat te samen komen. Door een voorspelbare structuur in je dag te hebben, verminder je beslissingsmoeheid en angst voor het onbekende. Dit schept de mentale ruimte en rust om na te denken. Reinheid ondersteunt rust, want een geordende en schone omgeving, zowel fysiek als mentaal, kalmeert de geest en vermindert afleiding. Het is heel moeilijk om rust te vinden in chaos. Rust maakt reinheid mogelijk. Vanuit een kalme, heldere geest kun je bewuste keuzes maken over wat je in je leven toelaat (reinheid van intentie) en hoe je je omgeving ordent. Reinheid en rust faciliteren regelmaat, want het is gemakkelijker om een discipline (regelmaat) vol te houden wanneer je niet voortdurend wordt afgeleid door rommel ( zowel letterlijk als figuurlijk) en innerlijke onrust.

De filosofische betekenis van rust, reinheid en regelmaat is dus veel diepgaander dan enkel een huishoudelijk advies. Het is een tijdloze, praktische filosofie die gaat over zelfbeschikking, vrijheid en harmonie. Het nemen van de regie over je eigen geest, je omgeving en je tijd. Het inzien dat ware vrijheid niet ligt in het volgen van elke impuls, maar in het laten leiden door zelf gekozen principes. Dat streven naar een leven in balans, zowel intern als extern en synchroon loop met de natuurlijke ritmes van het bestaan. Het is een antwoord op de menselijke conditie van chaos, lijden en vergankelijkheid. Het biedt een weg niet naar spectaculaire gelukzaligheid, maar naar een standvastige, waardige en zinvolle manier van leven.

Rust is de stilte waarin de ziel haar eigen weerklank hoort, reinheid de heldere bron die de weerspiegeling van de wereld zuivert en regelmaat de respiratie van de eeuwigheid in het ritme van het alledaagse. De combinatie is een drievoudige sleutel die hun diepste potentieel ontsluit.


J.J.v.Verre


re.

woensdag 1 oktober 2025

De fysieke aard van informatie.

                                                        De stille revolutie.

Melvin Vopson met zijn idee dat informatie de bouwsteen van het universum is.

De ideeën van de voormalige Roemeense wetenschapper Marian Vopsaroiu, later tot Engelsman genaturaliseerd met naamsverandering Melvin Vopson, zijn uiterst spectaculair, maar zeker niet geaccepteerd door de mainstream wetenschap. De fysicus en computergeleerde is hoogleraar aan de School of Mathematics & Physics aan de University of Portmouth. Zijn werk is vooral gericht op een zeer speculatieve en grensverleggende hypothese die de fundamenten van de fysica, informatietheorie en kosmologie raakt.

Stel je eens voor dat elk gesproken woord, elke gedachte die je ooit hebt gehad en elke digitale foto op je iPhone niet alleen abstracte concepten zijn, maar een echte, meetbare massa zouden hebben. Dat de totale som van alle informatie in het universum, van het DNA in een virus tot alle gegevens in de cloud, een fysiek gewicht met zich mee zou dragen. Dat is de revolutionaire en prikkelende wereld van Dr. Melvin Vopson. Vopsons werk is een poging om een van de grootste onopgeloste vragen van de wetenschap aan te pakken, namelijk wat is de ware aard van de werkelijkheid? De fysica heeft ons geleerd dat alles is opgebouwd uit deeltjes en krachten. Maar Vopson stelt een derde, even fundamentele pijler voor, de informatie. Een nieuwe drie-eenheid, voorbij E=mc². Want ons moderne begrip van het universum rust op de schouders van Einstein en zijn beroemde vergelijking. E=mc² onthulde de diepe, onderlinge verbondenheid van massa en energie. Vopson doet een gedurfde voorstel door deze eenheid uit te breiden met informatie. Hij introduceert hierbij het massa-energie-informatie equivalentieprincipe. In essentie zegt hij dat de vergelijking er dan uitziet als: massa=energie=informatie. Concreet stelt hij dat een enkel bit informatie, de kleinste eenheid van data, een 0 of een 1, een oneindig kleine, maar niettemin reële massa bezit. Net zoals een deeltje massa en lading heeft, zou het een fundamentele eigenschap van “informatie-inhoud “ moeten bezitten. De toestand van een elektron (spin omhoog of omlaag) is niet zomaar een beschrijving, maar het is een bit fysieke informatie.

Om zijn hypothese te bekrachtigen, grijpt Vopson terug op het baanbrekende werk van de fysicus Rolf Landauer. Landauer bewees in 1961 dat informatie fysiek is. Hij toonde aan dat het wissen van één bit informatie een minimale hoeveelheid warmte produceert. Dit is geen technologische beperking, maar een fundamentele wet van de thermodynamica, die zegt: je kunt informatie niet uitwissen zonder een spoor na te laten in de vorm van energie. Vopson redeneert verder, dat als het wissen van informatie energie kost (E) en energie equivalent is aan massa (E=mc²), dan moet de informatie die werd gewist zelf een corresponderende massa (m) hebben gehad. Het is een elegante, maar wel een speculatieve keten van logica.

Elke serieuze wetenschappelijke hypothese moet toetsbaar zijn. Vopson heeft zelf een experimenteel pad geopperd om zijn theorie te kunnen bewijzen. Dat plan is zowel geniaal als uitdagend. Neem een bekend stuk materie, zoals een ultradun laagje silicium met een precies bekend aantal atomen en elektronen. Bestraal het met specifieke fotonen (lichtdeeltjes) om de toestanden van de elektronen te veranderen. Dit is in wezen het geforceerd wissen van de informatie die ze bevatten. Meet dan met uiterst gevoelige meetapparatuur of er dan een minuscule verandering in de massa van het materiaal optreedt. Die verandering zou dan overeenkomen met de gewiste informatie. Echter het detecteren van zo’n massaverandering is tot op heden technisch nog niet mogelijk. Want de voorspelde verschuiving is kleiner dan de massa van één enkel elektron. Maar indien dit wel zou lukken, zou het een wetenschappelijke revolutie ontketenen.

Als Vopsons hypothese juist zou blijken te zijn, heeft dat verstrekkende gevolgen voor ons begrip van de kosmos. Je zou dan het universum als één reusachtige computer kunnen zien. Als alle materie informatie draagt, is het universum niet alleen een verzameling sterren en planeten, maar een immens informatienetwerk dat constante berekeningen uitvoert. De wetten van de fysica zouden dan de “software “ zijn die op deze kosmische hardware draait. Vopson speculeert nog verder en maakt een parallel met de ongrijpbare donkere materie, die ongeveer 27% van het universum uitmaakt, maar nog nooit direct is waargenomen. Die donkere materie zou dan wel eens de cumulatieve massa kunnen zijn van alle bits aan informatie die de zichtbare materie vergezellen. Verder suggereert hij ook dat de exponentiële groei van digitale informatie op aarde op een dag een kritiek punt zou kunnen bereiken, een soort van informatie singulariteit.

Het is cruciaal om de ideeën van Vopson in de juiste context te plaatsen. Zijn werk wordt door de grote meerderheid van wetenschappers als uiterst speculatief beschouwd. De experimentele hindernissen zijn enorm en veel fysici zijn van mening dat informatie een emergente eigenschap is, iets dat voortvloeit uit de onderliggende fysica, in plaats van een elementaire kracht op zich.

De waarde van Vopsons werk is mijns inziens niet noodzakelijkerwijs de directe juistheid, maar de vragen die het oproept. Hij daagt ons uit om na te denken over de diepste aard van de werkelijkheid. Net zoals Einsteins gedachte-experimenten over licht en zwaartekracht uiteindelijk tot de algemene relativiteit leidden, kunnen Vopsons speculaties over informatie een nieuw venster openen waar we nog niet van wisten dat het bestond.

Vanuit de spirituele filosofie zou het werk van Vopson kunnen worden omschreven als een veel belovende, zij het onvolledige brug tussen de materiële en de metafysische wereld. Het biedt een wetenschappelijke metafoor voor ideeën welke spirituele tradities al millennia verkondigen. Zoals de onderlinge verbondenheid der dingen. De idee dat de kosmos doordrenkt is van een vorm van intelligente orde (Logos, Dharma). Het gegeven dat de waarneembare wereld slechts een manifestatie is van een dieper, niet zichtbaar principe (Brahman, het Mentale Veld, Informatie). De spirituele filosofie ziet Vopsons hypothese niet als het einde van een zoektocht, maar als een krachtige aanmoediging dat de wetenschap langzaam de taal begint te spreken die deze filosofie altijd al heeft gesproken, namelijk een taal van een levend, betekenisvol en bewust universum.


J.J.v.Verre.  


dinsdag 23 september 2025

Ik ben die mij overkomt.

 

          Schilderij Hans Bemboom, 2003, acryl op canvas 80x120 cm.


Ik ben die mij overkomt is eigenlijk de ultieme afwijzing van de aanname van een vaststaand, onveranderlijk en essentieel zelf dat binnen in je zit.

Deze zin is diep filosofisch en raakt aan het hart van vragen over identiteit, vrijheid en verantwoordelijkheid. Het klinkt op het eerste gehoor paradoxaal, wat hoe kan ik immers “ zijn ” wat mij juist overkomt, iets waar ik geen controle over heb. Toch raakt deze uitspraak aan een diepe waarheid over de menselijke conditie. Ons bestaan is niet louter het resultaat van onze keuzes, maar ook van toevalligheden, ontmoetingen en gebeurtenissen die ons pad kruisen. Dit essay onderzoekt de filosofische betekenis van deze zin vanuit drie perspectieven: het bestaan als gegeven, de rol van de ander en de spanning tussen vrijheid en ontvankelijkheid.

De mens wordt niet geboren als een leeg blad dat zichzelf volledig beschrijft. We worden uitgeworpen in een wereld welke ons voorafgaat. In een lichaam dat we waarschijnlijk niet hebben gekozen, in een cultuur die ons vormt en in omstandigheden die ons kunnen beperken, maar ook mogelijkheden kunnen schenken. Filosofen als Martin Heidegger spraken over geworpen-zijn. Het “ik “ is dus niet een autonoom project dat uit het niets ontstaat, maar een ontvankelijkheid voor wat ons overkomt. De zin “ik ben die mij overkomt “ benadrukt dat mijn identiteit niet enkel het resultaat is van mijn wil, maar ook van het onverwachte dat mij vormt. Het leven is geen plan dat ik volledig kan beheersen, maar een stroom waarin ik mee beweeg. Volgens Emmanuel Levinas ontstaat het “ik “ pas werkelijk in de ontmoeting met de ander. De blik van de ander roept mij ter verantwoording, nog voordat ik kan kiezen of ik dat wil. Mijn identiteit is dus niet primair zelf bepaald, maar wordt mij toegevallen of minder prozaïsch gezegd, het overkomt mij. Ik word aangesproken, ik word verantwoordelijk gemaakt. In dit licht betekent “ik ben die mij overkomt “ dat mijn “ik “ niet enkel een innerlijk project is, maar een antwoord op een roep van buitenaf. Ik ben niet alleen wie ik denk te zijn, maar ook wie ik word in de ogen van de ander. De existentialisten, zoals Jean-Paul Sartre, benadrukken dat de mens radicaal vrij is en zichzelf moet scheppen. Maar deze vrijheid is nooit absoluut. Ze wordt altijd uitgeoefend binnen omstandigheden die ons overkomen, zoals ziekte, verlies, liefdes of toeval. De zin “ik ben die mij overkomt “ herinnert ons eraan dat vrijheid en ontvankelijkheid geen tegenpolen zijn, maar elkaar aanvullen. Ik ben vrij om te antwoorden, maar ik ben niet vrij om niet aangesproken te worden. Ik ben vrij om betekenis te geven, maar niet vrij om de feiten van mijn bestaan te ontlopen.

“Ik ben die mij overkomt “ is geen uitdrukking van passiviteit, maar van een dieper inzicht, dat het “ik “ niet een gesloten kern is die zichzelf volledig bepaald, maar een open ruimte waarin het leven zich afspeelt. Mijn identiteit is een samenspel van wat ik kies en wat mij toevalt, van mijn daden en mijn kwetsbaarheid, van mijn vrijheid en mijn ontvankelijkheid. Het is juist in dit spanningsveld dat de mens werkelijk mens wordt, niet als de absolute schrijver van zijn leven, maar als iemand die zichzelf vindt in het onverwachte dat hem overkomt.

Spiritueel gezien leeft de mens niet slecht in een wereld van feiten, maar ook in een wereld van betekenis. De magische zin “ ik ben die mij overkomt “ nodigt uit tot een contemplatie van het zelf als een ontvankelijk veld, waarin het leven zich niet alleen afspeelt, maar zich ook openbaart. In plaats van het “ ik “ te zien als een autonome schepper van zijn lot, kunnen we het ook beschouwen als een mystiek centrum waarin het bestaan zich aandient, soms als toeval, maar vaak als synchroniciteit, altijd als uitnodiging tot bewustwording. In spirituele tradities wordt het “ik” vaak niet gezien als een vaststaand ego, maar als een doorlaatbare ruimte waarin het goddelijke, het universele of het onbewuste zich kan manifesteren. Het “ik “ is dan geen bezit, maar een proces van ontvankelijkheid. Wanneer we dan zeggen “ik ben die mij overkomt “, erkennen we dat ons diepste zelf niet ontstaat door wilskracht, maar door overgave aan wat zich aandient. Carl Jung introduceerde het begrip synchroniciteit om te duiden hoe uiterlijke gebeurtenissen kunnen samenvallen met innerlijke processen, weliswaar zonder causaal verband, maar met diepe betekenis. In deze visie is wat ons overkomt niet willekeurig, maar een symbolische spiegel van onze zielstoestand. De ontmoeting, het verlies, ziekte, de liefde, zijn niet alleen omstandigheden, maar openbaringen. Ze geven ons de mogelijkheid om te groeien, te ontwaken, te herinneren wie we werkelijk zijn. In plaats van vrijheid te zien als het vermogen om te kiezen, kunnen we haar ook beschouwen als het vermogen om bewust te antwoorden op wat zich aandient. Spirituele vrijheid is niet het ontkennen van omstandigheden, maar het volledig aanwezig zijn in wat ons overkomt. Dan krijgt onze openingszin een sacrale dimensie, namelijk ik ben niet alleen het resultaat van mijn keuzes, maar ook het antwoord op een roep die mij overstijgt. Mijn leven is dan een dialoog met het mysterie. En terwijl ik luister naar wat zich aandient, in stilte, in toeval, in de blik van de ander, ontvouwt zich een verhaal dat ik niet schrijf, maar waarin ik langzaam leer te lezen.



Gedicht bij dit essay.


ik ben die mij overkomt

zoals regen plots valt

ontmoeting ons vindt

in verlegen stilte


slechts de hand die grijpt

naar het vallende blad

dat zich laat dragen

in zwevende toekomst


een weefsel van toevallen

ademtocht van spanning

echo van verre geluiden

in mistige dalen


telkens opnieuw geboren

uit wat nooit zelf bedacht

maar wat mij diep raakte

als mystieke levenskracht



Ik ben niet wat mij overkomen is. Ik ben wie ik kies te worden”.

                                 - Carl Gustav Jung-


Misschien dat deze compleet andere zin een eigen analyse verdient en mij uitnodigt om dat binnenkort te proberen.


J.J.v.Verre.